- Full text
- Journal
- Number 298
- Article
- Grondwettelijk Hof nr. 127/2013, 26 september 2013
Volume 2014 : 298
Overschrijvingen. Rechtsgevolgen volgens het gemeenrecht en de Wet Betalingsdiensten
Geluidszorgsysteem in bioscoop
Ritsen verplicht
Pechstrook
Stedenbouwkundige vergunning
Goederen- en reizigersvervoer over de weg
Geweld tegen politie
Overheidsopdrachten
Grondwettelijk Hof nr. 127/2013, 26 september 2013
Bijzonder karakter beroepsgeheim advocaat
Cass. (3e k.) AR S.11.0108.N, 7 oktober 2013 (Asnong / A.)
Dagvaarding of verzoekschrift op tegenspraak: wie betaalt de kosten?
Brussel (8e k.) nr. 2009/AR/2881, 12 juni 2012
Gent 13 maart 2013
De kafala vormt geen toestemming tot adoptie?
Arbh. Gent (2e k.) nr. 2012/AG/177, 11 maart 2013
Ontkenning van proceshandeling
Overschrijvingen. Rechtsgevolgen volgens het gemeenrecht en de Wet Betalingsdiensten
Geluidszorgsysteem in bioscoop
Ritsen verplicht
Pechstrook
Stedenbouwkundige vergunning
Goederen- en reizigersvervoer over de weg
Geweld tegen politie
Overheidsopdrachten
Grondwettelijk Hof nr. 127/2013, 26 september 2013
Bijzonder karakter beroepsgeheim advocaat
Cass. (3e k.) AR S.11.0108.N, 7 oktober 2013 (Asnong / A.)
Dagvaarding of verzoekschrift op tegenspraak: wie betaalt de kosten?
Brussel (8e k.) nr. 2009/AR/2881, 12 juni 2012
Gent 13 maart 2013
De kafala vormt geen toestemming tot adoptie?
Arbh. Gent (2e k.) nr. 2012/AG/177, 11 maart 2013
Ontkenning van proceshandeling
Year
2014
Volume
2014
Number
298
Page
211
Language
Dutch
Court
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 26/09/2013
Reference
M. RODRIGUEZ, “Grondwettelijk Hof nr. 127/2013, 26 september 2013”, NJW 2014, nr. 298, 211-217
Recapitulation
Samenvatting 1 Art. 6 van de wet 30 november 2011 tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft schendt de art. 12 en 14 Gw niet, al dan niet in samenhang gelezen met art. 7 EVRM en met art. 15 BUPO. Een combinatie van de in de bestreden bepaling vervatte uitdrukkingen ‘aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar’ en ‘andere minderjarigen of kwetsbare personen’ leidt niet tot een te vage afbakening van de in art. 458 Sw. bedoelde strafbaarstelling van schending van het beroepsgeheim. Met betrekking tot het begrip ‘kwetsbare persoon’ heeft de wetgever zelf, met het oogmerk daarover voldoende duidelijkheid en voorzienbaarheid te verschaffen, op basis van voorgaande wetgeving gepreciseerd dat de kwetsbaarheid van de door de bestreden bepaling beoogde meerderjarige personen een gevolg moest zijn van hun leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. Hiermee wordt ook de tijdelijke staat bedoeld van personen als gevolg van inname van geneesmiddelen, alcohol of drugs. Er kan niet worden aangenomen dat de uitdrukking ‘kwetsbare’ dermate vaag is dat zij de houder van het beroepsgeheim niet zou toelaten te bepalen of de handelwijze die hij overweegt aan te nemen, zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid met zich kan meebrengen. Het feit dat de rechter beschikt over een beoordelingsbevoegdheid in bepaalde omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, ontneemt de wet niet het voldoende nauwkeurige karakter ervan om te voldoen aan het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel. Ook het begrip ‘minderjarigen’ is een volkomen duidelijk en voorzienbaar concept. Hoewel de uitdrukking ‘aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar’ niet expliciet is gedefinieerd, kan evenmin staande worden gehouden dat zij niet zou voldoen aan de voorwaarde van voorzienbaarheid van de strafwet. Het is niet vereist dat de dader van het misdrijf een bijzondere of regelmatige relatie heeft met een kwetsbare persoon of een categorie van kwetsbare personen, opdat de houder van het beroepsgeheim kan oordelen, in het licht van de door hem gekende informatie, dat er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar voor de integriteit van die personen. Er mag worden verwacht dat zij steeds de nodige waakzaamheid aan de dag leggen bij het onderkennen van de grenzen van de geheimhoudingsplicht die hun staat of de uitoefening van hun beroep impliceert, en een nog grotere voorzichtigheid wanneer er in de rechtspraak geen vergelijkbaar precedent bestaat. Rekening houdend met de verscheidenheid van de situaties die zich in de praktijk kunnen voordoen, dient de rechter de toepassingsvoorwaarden van art. 458bis Sw. te beoordelen door objectieve elementen in overweging te nemen en door rekening te houden met de specifieke omstandigheden van elke zaak en met de in het strafrecht geldende beperkende interpretatie. Zo moet de houder van het beroepsgeheim, wanneer geen aanwijzing toelaat te veronderstellen dat een kwetsbare persoon wordt blootgesteld aan een gewichtig en reëel gevaar wegens het toekomstige gedrag van de dader van het misdrijf, afzien van vrijgave van de vertrouwelijke informatie die hij heeft verkregen. De uitdrukking ‘aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar’ is voldoende expliciet opdat de rechtzoekende redelijkerwijs in staat is de draagwijdte ervan te bepalen. Samenvatting 2 Art. 6 van de wet 30 november 2011 tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft wordt vernietigd, doch enkel in zoverre het van toepassing is op de advocaat die houder is van vertrouwelijke informatie van zijn cliënt, dader van het misdrijf dat is gepleegd in de zin van dat artikel, wanneer die informatie mogelijkerwijs incriminerend is voor die cliënt. De wetgever heeft op onevenredige wijze afbreuk gedaan aan de waarborgen die bij art. 6 EVRM aan de rechtzoekende worden toegekend en hij heeft de art. 10 en 11 Gw geschonden. De regel van het beroepsgeheim dient maar te wijken indien zulks kan worden verantwoord door een dwingende reden van algemeen belang en indien het opheffen van het geheim strikt evenredig is gezien dat doel. Hoewel de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van minderjarige of meerderjarige kwetsbare personen een dwingende reden van algemeen belang uitmaakt kan een dergelijke reden de bestreden maatregel niet redelijk verantwoorden, rekening houdend met de bijzonderheden die het beroep van advocaat kenmerken ten opzichte van de andere houders van het beroepsgeheim wanneer de vertrouwelijke informatie aan de advocaat is meegedeeld door zijn cliënt en voor die laatste mogelijkerwijs incriminerend is. De deontologische regels die eigen zijn aan het beroep van advocaat en het aanvoeren van de noodtoestand maken het mogelijk om een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen de fundamentele waarborgen die aan de rechtzoekende in strafzaken moeten worden toegekend en de dwingende reden van algemeen belang die bestaat in de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van kwetsbare minderjarige of meerderjarige personen. Het beroep op de noodtoestand veronderstelt in casu, anders dan in de bestreden bepaling, dat de advocaat het bestaan aantoont van een daadwerkelijk en ernstig gevaar dat onmogelijk op een andere wijze kon worden vermeden dan door het meedelen, zij het in laatste instantie, van het door zijn cliënt gepleegde misdrijf aan de procureur des Konings.
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!