- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 395
- Artikel
- Grondwettelijk Hof nr. 54/2018, 26 april 2018 (prejudiciële vraag)
Volume 2019 : 395
Wachtdiensten thuis na het Matzak-arrest
HvJ (5e k.) nr. C-518/15, 21 februari 2018 (Stad Nijvel / Rudy Matzak)
Grondwettelijk Hof nr. 54/2018, 26 april 2018 (prejudiciële vraag)
Grondwettelijk Hof nr. 60/2018, 17 mei 2018 (prejudiciële vraag)
Subrogatoire vordering tegen de niet-verzekerde eigenaar van een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig
Grondwettelijk Hof over aanpassing van dwangsom
Antwerpen (B7b k.) 2 oktober 2017
Terugvordering van een gedeelte van de prijs van een opleiding
Gent nr. 2015/AR/510, 17 januari 2017
Impact van de onjuiste kwalificatie van een kredietovereenkomst op de wederbeleggingsvergoeding
Corr. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 17 december 2018
Hulpverleningsplicht gaat voor op beroepsgeheim
Wachtdiensten thuis na het Matzak-arrest
HvJ (5e k.) nr. C-518/15, 21 februari 2018 (Stad Nijvel / Rudy Matzak)
Grondwettelijk Hof nr. 54/2018, 26 april 2018 (prejudiciële vraag)
Grondwettelijk Hof nr. 60/2018, 17 mei 2018 (prejudiciële vraag)
Subrogatoire vordering tegen de niet-verzekerde eigenaar van een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig
Grondwettelijk Hof over aanpassing van dwangsom
Antwerpen (B7b k.) 2 oktober 2017
Terugvordering van een gedeelte van de prijs van een opleiding
Gent nr. 2015/AR/510, 17 januari 2017
Impact van de onjuiste kwalificatie van een kredietovereenkomst op de wederbeleggingsvergoeding
Corr. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 17 december 2018
Hulpverleningsplicht gaat voor op beroepsgeheim
Jaar
2019
Volume
2019
Nummer
395
Pagina
75
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 26/04/2018
Referentie
E. TIMBERMONT, “Grondwettelijk Hof nr. 54/2018, 26 april 2018 (prejudiciële vraag)”, NJW 2019, nr. 395, 75-77
Samenvatting
Samenvatting 1 Samenvatting niet beschikbaar. Samenvatting 2 Artikel 48ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en artikel 29bis van de WAM-Wet bevatten een getrapte subrogatieregeling. Het slachtoffer van een arbeidsongeval waarbij een motorvoertuig is betrokken, wordt voor de in de arbeidsongevallenwet bedoelde schade vergoed door de arbeidsongevallenverzekeraar van zijn werkgever, die krachtens de in het geding zijnde bepaling beschikt over een subrogatoire vordering met betrekking tot dat uitgekeerde bedrag tegen de verzekeringsonderneming die de aansprakelijkheid dekt van de eigenaar, van de bestuurder of van de houder van het motorrijtuig. Die laatste verzekeringsonderneming beschikt op haar beurt, krachtens artikel 29bis, § 4, van de WAM-Wet, over een subrogatoire vordering tegen de in gemeen recht aansprakelijke derden. Een letterlijke lezing van artikel 48ter verwijst alleen naar de motorrijtuigenverzekeraars vermeld in artikel 29bis, § 1, eerste lid, van de WAM-Wet, en niet naar de eigenaars van de aan spoorstaven gebonden motorrijtuigen vermeld in artikel 29bis, § 1, tweede lid, van de WAM-Wet. In die interpretatie wordt de arbeidsongevallenverzekeraar die het slachtoffer van een arbeidsongeval waarbij een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig betrokken is, heeft vergoed, minder gunstig behandeld dan de arbeidsongevallenverzekeraar die het slachtoffer van een arbeidsongeval waarbij een ander motorvoertuig betrokken is, heeft vergoed. Enkel in het laatste geval geniet de arbeidsongevallenverzekeraar immers de zekerheid dat hij het aan het slachtoffer uitgekeerde bedrag kan recupereren op grond van de subrogatoire vordering bedoeld door de in het geding zijnde bepaling. In het eerste geval kan hij zich slechts op grond van het gemeen recht richten tot de aansprakelijke derde, en draagt hij de bewijslast en het risico van diens insolvabiliteit. Dat verschil in behandeling vindt geen verantwoording in de doelstelling om een evenwicht te vinden tussen de financiële bescherming van het slachtoffer en de werking van het gemene aansprakelijkheidsrecht. In beide gevallen heeft de arbeidsongevallenverzekeraar immers het slachtoffer vergoed, en in beide gevallen dient de getrapte subrogatieregeling ertoe te leiden dat de uiteindelijke vergoedingsplicht rust op degene die voor het ongeval aansprakelijk is. Die doelstelling verantwoordt bijgevolg niet dat de getrapte subrogatieregeling alsook het door de wetgever gewilde « volledige parallellisme » tussen de in het geding zijnde bepaling en artikel 29bis van de WAM-Wet worden doorbroken indien bij het arbeidsongeval een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig betrokken is. Het vermelde verschil in behandeling vindt evenmin een verantwoording in het feit dat de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (hierna : NMBS) geen private verzekeringsonderneming is en geen premies int die worden aangewend om dekking te verlenen aan verzekerden. De in het geding zijnde regeling en artikel 29bis van de WAM-Wet beschermen immers niet de belangen van de privaat verzekerde eigenaar van een motorrijtuig, maar bevatten een dwingend systeem van objectieve aansprakelijkheid en subrogatie ter bescherming van de slachtoffers van een arbeidsongeval waarbij een motorrijtuig betrokken is. Hieruit volgt dat de in het geding zijnde bepaling, geïnterpreteerd in die zin dat zij niet voorziet in een subrogatoire vordering van de arbeidsongevallenverzekeraar tegen de eigenaar van een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig, niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De in het geding zijnde bepaling kan nochtans in een andere zin worden geïnterpreteerd. Krachtens artikel 10, § 1, van de WAM-Wet zijn de Staat, de gewesten, de gemeenschappen, Proximus, de Nationale Maatschappij der luchtwegen, de NMBS, Infrabel, de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen en « bpost » niet verplicht een verzekering aan te gaan voor motorrijtuigen die hun toebehoren of op hun naam zijn ingeschreven, maar in dat geval dekken zij zelf, overeenkomstig de WAM-Wet, de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven. Zij hebben dan, voor zover zij niet tot schadevergoeding zijn gehouden uit hoofde van hun eigen aansprakelijkheid, jegens de benadeelden dezelfde verplichtingen als de verzekeraar. Indien de NMBS geen motorrijtuigenverzekering aangaat voor de aan spoorstaven gebonden motorrijtuigen waarvan zij de eigenaar is, dient zij krachtens die bepaling dus zelf te worden beschouwd als een verzekeraar in de zin van artikel 29bis van de WAM-Wet en in de zin van de in het geding zijnde bepaling. Artikel 48ter, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet verwijst overigens naar artikel 29bis van de WAM-Wet in zijn geheel, zonder een onderscheid te maken naar gelang van het type van motorvoertuig dat bij het arbeidsongeval is betrokken of naar gelang van de toepasselijkheid van het eerste dan wel het tweede lid van artikel 29bis, § 1, van die wet. In die interpretatie, die in overeenstemming is met het door de wetgever gewilde « volledige parallellisme » tussen de in het geding zijnde bepaling en artikel 29bis van de WAM-Wet, kent de in het geding zijnde bepaling de arbeidsongevallenverzekeraar een subrogatoire vordering toe tegen de eigenaar van het aan spoorstaven gebonden motorrijtuig dat bij het arbeidsongeval betrokken was. Die interpretatie verplicht de NMBS overigens niet om de door de arbeidsongevallenverzekeraar aan het slachtoffer toegekende vergoeding definitief te dragen. Krachtens artikel 29bis, § 4, van de WAM-Wet kan de NMBS vervolgens immers degene die volgens het gemeen recht aansprakelijk is, aanspreken. Zij draagt daarbij weliswaar de bewijslast en het risico van insolvabiliteit van de aansprakelijke derde, maar die last is niet onevenredig in het licht van de doelstellingen die met de in het geding zijnde bepaling worden nagestreefd. Overigens draagt de NMBS die last en dat risico slechts in zoverre zij geen motorrijtuigenverzekering aangaat voor de aan spoorstaven gebonden motorrijtuigen waarvan zij eigenaar is. Indien zij een dergelijke verzekering aangaat, wordt zij zelf niet langer beschouwd als een verzekeraar in de zin van artikel 10, § 1, van de WAM-Wet en dient de arbeidsongevallenverzekeraar zijn subrogatoire vordering uit te oefenen tegen die verzekeraar. In die interpretatie leidt de in het geding zijnde bepaling niet tot het verschil in behandeling, aangezien de arbeidsongevallenverzekeraar de in de in het geding zijnde bepaling bedoelde subrogatoire vordering zowel kan uitoefenen tegen de verzekeringsonderneming die de aansprakelijkheid dekt van de eigenaar, de bestuurder of de houder van het motorvoertuig, als, in voorkomend geval, tegen de eigenaar van een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig. In die interpretatie is de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!