- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 446
- Artikel
- Grondwettelijk Hof nr. 87/2021, 10 juni 2021 (prejudiciële vraag)
Volume 2021 : 446
Bescherming vakbondsafgevaardigden in de publieke sector. Mag of moet het iets meer zijn?
HvJ (Grote Kamer) nr. C-896/19, 20 april 2021 (Repubblika / Il-Prim Ministru)
Een grote stap voor de bescherming van de waarden van de Unie [Artikel 49 VEU in combinatie met artikel 2 VEU: het principe van non-regressie]
Grondwettelijk Hof nr. 1/2021, 14 januari 2021 (prejudiciële vraag)
Rente bij arbeidsongeval in overheidssector
Grondwettelijk Hof nr. 87/2021, 10 juni 2021 (prejudiciële vraag)
[Strafrechtspleging] Buitengewone termijn van verzet en burgerrechtelijke veroordelingen
Cass. (1e k.) AR C.20.0447.N, 5 maart 2021 (D. V. D. M. / Dirk BERT, J. P.)
Le criminel tient le civil en état (art. 4 V.T.Sv.): het gevaar voor onverenigbaarheid als duurzame toetssteen
Antwerpen 10 maart 2020
Uitwinningsvergoeding bij beëindiging handelsagentuur
Antwerpen nr. 2019/AR/1621, 2 september 2020
Auteursrecht op foto van architecturaal werk: bescherming en verhoogde schadevergoeding (winstafdracht)
Antwerpen 19 januari 2021
Interest bij schuld jegens een nalatenschap
Bescherming vakbondsafgevaardigden in de publieke sector. Mag of moet het iets meer zijn?
HvJ (Grote Kamer) nr. C-896/19, 20 april 2021 (Repubblika / Il-Prim Ministru)
Een grote stap voor de bescherming van de waarden van de Unie [Artikel 49 VEU in combinatie met artikel 2 VEU: het principe van non-regressie]
Grondwettelijk Hof nr. 1/2021, 14 januari 2021 (prejudiciële vraag)
Rente bij arbeidsongeval in overheidssector
Grondwettelijk Hof nr. 87/2021, 10 juni 2021 (prejudiciële vraag)
[Strafrechtspleging] Buitengewone termijn van verzet en burgerrechtelijke veroordelingen
Cass. (1e k.) AR C.20.0447.N, 5 maart 2021 (D. V. D. M. / Dirk BERT, J. P.)
Le criminel tient le civil en état (art. 4 V.T.Sv.): het gevaar voor onverenigbaarheid als duurzame toetssteen
Antwerpen 10 maart 2020
Uitwinningsvergoeding bij beëindiging handelsagentuur
Antwerpen nr. 2019/AR/1621, 2 september 2020
Auteursrecht op foto van architecturaal werk: bescherming en verhoogde schadevergoeding (winstafdracht)
Antwerpen 19 januari 2021
Interest bij schuld jegens een nalatenschap
Jaar
2021
Volume
2021
Nummer
446
Pagina
577
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 10/06/2021
Referentie
“Grondwettelijk Hof nr. 87/2021, 10 juni 2021 (prejudiciële vraag)”, NJW 2021, nr. 446, 577-581
Samenvatting
Samenvatting 1 Artikel 187 , tweede lid, in fine, van het Wetboek van strafvordering, zoals het van toepassing was vóór de vervanging ervan bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016 « tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie »,- geïnterpreteerd in die zin dat het niet meer mogelijk is in verzet te komen tegen de burgerrechtelijke veroordeling nadat de straf is verjaard – schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het impliceert dat een persoon die bij verstek is veroordeeld en die geen kennis heeft gekregen van de betekening van het vonnis voordat de bij dat vonnis uitgesproken straf is verjaard, niet meer in verzet kan komen tegen de burgerrechtelijke beschikkingen van dat vonnis nadat de verjaringstermijn van de straf is verstreken, terwijl de persoon die kennis heeft gekregen van de betekening van het vonnis voordat de straf is verjaard, wel in verzet kan komen tegen de burgerrechtelijke beschikkingen van dat vonnis binnen een termijn van vijftien dagen na die kennisneming, terwijl het bij verstek gewezen vonnis, voor beide categorieën van personen, burgerrechtelijke verplichtingen creëert. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever, door een buitengewone termijn van verzet op burgerrechtelijk gebied te regelen, een evenwicht wenste te bereiken tussen het recht van de bij verstek veroordeelde om te worden gehoord en de patrimoniale belangen van het slachtoffer, die niet tot in het oneindige onbeslist kunnen blijven. Dat is een legitiem doel. De wetgever was van mening dat de behandeling van de burgerlijke vordering afhankelijk is van de behandeling van de strafvordering, zodat, wanneer zij wordt ingesteld voor de strafrechter, een burgerlijke vordering specifiek wordt geregeld door de bepalingen van het Wetboek van strafvordering, en niet door die van het Gerechtelijk Wetboek. In de in de prejudiciële vraag beoogde hypothese dat de veroordeelde geen kennis heeft gekregen van de betekening van het vonnis en dat vonnis niet werd uitgevoerd voordat de verjaringstermijn van de straf was verstreken, is de buitengewone termijn van verzet identiek op burgerrechtelijk en op strafrechtelijk gebied, hetgeen een gevolg is van het accessoire karakter van de burgerlijke vordering ten opzichte van de strafvordering. De wetgever heeft een objectief en pertinent criterium van onderscheid gehanteerd door het verzet op burgerrechtelijk gebied, binnen de buitengewone termijn, slechts toe te laten zolang de straf niet is verjaard en dus nog kan worden uitgevoerd. Doordat verschillende verjaringstermijnen gelden voor de verschillende soorten straffen, is de termijn om verzet aan te tekenen overigens ook evenredig met de zwaarte van de straf. De maatregel heeft ten slotte geen onevenredige gevolgen voor de bij verstek veroordeelde, omdat artikel 187, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals het van toepassing is in de zaak voor de verwijzende rechter, niet afwijkt van het algemeen rechtsbeginsel dat de strengheid van de wet in geval van overmacht kan worden gemilderd. In geval van bewezen overmacht heeft een bij verstek veroordeelde bijgevolg eveneens de mogelijkheid om verzet aan te tekenen op burgerrechtelijk gebied, na het verstrijken van de buitengewone termijn. Om ontvankelijk te zijn kan overmacht « alleen voortvloeien uit een omstandigheid buiten de wil van de eiser om en die daardoor voorzien noch vermeden kon worden ». Er dient dus, wat betreft de buitengewone termijn van verzet waarin het Wetboek van strafvordering voorziet op burgerrechtelijk gebied, geen andere vaststelling te worden gedaan dan wat betreft de termijn die is bepaald op strafrechtelijk gebied. Gelet op de voormelde door de wetgever nagestreefde doelstellingen en rekening houdend met het algemeen rechtsbeginsel dat de strengheid van de wet in geval van overmacht kan worden gemilderd, beginsel waarvan de in het geding zijnde bepaling niet is afgeweken, is het verschil in behandeling waarover het Hof wordt ondervraagd bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Art. 187 , Wetboek van strafvordering Art. 83 , Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie Art. 10 , Gecoördineerde Grondwet Art. 11 , Gecoördineerde Grondwet
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!