- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 475
- Artikel
- Grondwettelijk Hof nr. 157/2022, 1 december 2022 (prejudiciële vraag)
Volume 2023 : 475
[Onroerend erfgoed] Afdwingbaarheid en aanvechtbaarheid van vaststellings- en beschermingsbesluiten
Cour eur. D.H. (5e sect.) n° 885/12, 1er septembre 2022 (Rafiq Firuz oglu Safarov / République d’Azerbaïdjan)
EHRM (5e afd.) nr. 885/12, 1 september 2022 (Rafiq Firuz oglu Safarov / République d’Azerbaïdjan)
EHRM over auteursrecht
Grondwettelijk Hof nr. 157/2022, 1 december 2022 (prejudiciële vraag)
Rechtbank van eerste aanleg bevoegd voor softenonzaken [en dus niet de arbeidsrechtbank]
Antwerpen 3 februari 2021
Boekhouding als bewijs door en tegen ondernemingen
Brussel 15 juni 2021
Brussel 1 februari 2022
Communicatie tussen ouder en kind als bewijs in burgerlijke zaken
[Onroerend erfgoed] Afdwingbaarheid en aanvechtbaarheid van vaststellings- en beschermingsbesluiten
Cour eur. D.H. (5e sect.) n° 885/12, 1er septembre 2022 (Rafiq Firuz oglu Safarov / République d’Azerbaïdjan)
EHRM (5e afd.) nr. 885/12, 1 september 2022 (Rafiq Firuz oglu Safarov / République d’Azerbaïdjan)
EHRM over auteursrecht
Grondwettelijk Hof nr. 157/2022, 1 december 2022 (prejudiciële vraag)
Rechtbank van eerste aanleg bevoegd voor softenonzaken [en dus niet de arbeidsrechtbank]
Antwerpen 3 februari 2021
Boekhouding als bewijs door en tegen ondernemingen
Brussel 15 juni 2021
Brussel 1 februari 2022
Communicatie tussen ouder en kind als bewijs in burgerlijke zaken
Jaar
2023
Volume
2023
Nummer
475
Pagina
83
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 01/12/2022
Referentie
“Grondwettelijk Hof nr. 157/2022, 1 december 2022 (prejudiciële vraag)”, NJW 2023, nr. 475, 83-88
Samenvatting
Samenvatting 1 Artikel 582 , 1°, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Het verwijzende rechtscollege vergelijkt in casu de situatie van een rechtzoekende voor de arbeidsrechtbank ten aanzien van geschillen inzake een vergoeding die voortvloeit uit de wet van 5 mei 2019 « betreffende de toekenning van een forfaitair bedrag aan de personen die lijden aan aangeboren misvormingen die het gevolg zijn van het innemen van geneesmiddelen met thalidomide door de moeder tijdens de zwangerschap » met de situatie van een rechtzoekende voor de arbeidsrechtbank ten aanzien van geschillen over de rechten inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap ( artikel 582 , 1°, van het Gerechtelijk Wetboek) en van betwistingen in verband met de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers ( artikel 579 , 6°, van het Gerechtelijk Wetboek). Het gegeven dat de in het geding forfaitaire vergoeding wordt betaald aan een slachtoffer van thalidomide betekent niet dat de vergoeding die voortvloeit uit de wet van 5 mei 2019 moet worden beschouwd als een tegemoetkoming aan een persoon met een handicap. Aldus, in tegenstelling tot de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, die periodiek worden betaald en ertoe strekken het inkomstenverlies ten gevolge van de handicap te compenseren, beoogt de in het geding zijnde forfaitaire vergoeding, met de toekenning van een algemeen en uniek bedrag, de schade die voortvloeit uit thalidomide te herstellen, met een erkenning van de rol van de overheid in die schade. Een dergelijke vergoeding heeft niet dezelfde aard als een tegemoetkoming aan een persoon met een handicap. Het feit dat de arbeidsrechtbanken bijzondere waarborgen bieden, namelijk het feit dat die rechtbanken vertrouwd zijn met betwistingen omtrent de rechten inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap, de specifieke samenstelling van die rechtscolleges en de procedurele bijzonderheden, waaronder de wijze waarop de vordering voor de rechtbank wordt ingesteld ( artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek) en de rol van het arbeidsauditoraat ( artikel 766 van het Gerechtelijk Wetboek), laat niet toe ervan uit te gaan dat elke betwisting waarbij een persoon met een handicap betrokken zou zijn, zou moeten vallen onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank. De personen met gezondheidsproblemen die aanspraak maken op een tegemoetkoming van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers en die, in geval van betwisting, een zaak aanhangig moeten maken bij de arbeidsrechtbank, hebben van hun kant te maken met gezondheidsschade die vaak beroepsgerelateerd is, veroorzaakt door producten die op de markt zijn gebracht en waarvan de schadelijke gevolgen voor de gezondheid achteraf zijn vastgesteld en de wetgever ertoe hebben gebracht te voorzien in specifieke financiële steun. Een dergelijke tegemoetkoming heeft niet dezelfde aard als een forfaitaire vergoeding zoals bedoeld in de wet van 5 mei 2019 . Het enkele gegeven dat de wetgever de geschillen met betrekking tot de rechten van personen met een handicap ( artikel 582 , 1°, van het Gerechtelijk Wetboek) of met betrekking tot de rechten als gevolg van gezondheidsschade door blootstelling aan een product ( artikel 579 , 6°, van het Gerechtelijk Wetboek) niet uitsluitend aan de arbeidsrechtbank heeft toevertrouwd, maar dat verschillende rechters daarvoor bevoegd zijn, doet niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokken personen. Overigens blijkt niet dat de procedurele context voor de rechtbank van eerste aanleg (de wijze van inleiding, de samenstelling van de rechtbank en de ontstentenis van een auditoraat of soortgelijk orgaan), gelet op de kostenregeling (zie de artikelen 1017 tot 1024 van het Gerechtelijk Wetboek) en rekening houdend met de mogelijkheden voor de rechtbank om zich te laten bijstaan door gerechtsdeskundigen, de betrokkenen een laagdrempelige toegang tot een rechter ontzegt. Uit het voorgaande vloeit voort dat de niet-toewijzing, aan de arbeidsrechtbanken, van vorderingen betreffende geschillen inzake de rechten van personen met een handicap die uit de wet van 5 mei 2019 voortvloeien, redelijk verantwoord is en geen afbreuk doet aan het recht van de rechtzoekenden om, met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, toegang te hebben tot een bevoegde rechter die op weloverwogen wijze kennis kan nemen van de geschillen met betrekking tot die aangelegenheid. Art. 582 [Federale tekst] , Gerechtelijk Wetboek Art. 10 , Gecoördineerde Grondwet Art. 11 , Gecoördineerde Grondwet Art. 579 , Gerechtelijk Wetboek Art. 704 , Gerechtelijk Wetboek Art. 766 , Gerechtelijk Wetboek Art. 1017 , Gerechtelijk Wetboek Art. 1024 , Gerechtelijk Wetboek
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!