- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 10
- Artikel
- Antwerpen (C1-kamer), 24/04/2019
Jaar
2020
Volume
2020
Nummer
10
Pagina
855
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Antwerpen, Hof van Beroep - Cour d'Appel, 24/04/2019
Referentie
“Antwerpen (C1-kamer), 24/04/2019”, RABG 2020, nr. 10, 855-869
Samenvatting
De aan beklaagden ten laste gelegde feiten moeten op een zodanige wijze zijn omschreven dat het voorwerp ervan voldoende blijkt en dat hun rechten van verdediging worden gewaarborgd. Deze informatieverstrekking vormt een essentiële voorwaarde voor het eerlijk karakter van de strafvervolging. Wanneer de tenlastelegging die wordt weergegeven in de verwijzingsbeslissing en in de dagvaarding geen concrete feiten vermeldt en ook het strafdossier het niet mogelijk maakt om met voldoende zekerheid de vervolgde feiten te bepalen, is de strafvordering onontvankelijk, zowel wegens een schending van het recht van verdediging als wegens het niet kunnen bepalen van de saisine van de vonnisrechter. Weliswaar zijn er geen perioden van onverantwoorde inactiviteit of vertraging te weerhouden die toe te schrijven zijn aan het gedrag van de gerechtelijke overheden ( cf . het door de eerste rechter uiteengezette chronologisch overzicht), maar de globale duur van de procedure is, mede ingegeven door de kennelijke beleidskeuzen van het openbaar ministerie, ten aanzien van geen enkele beklaagde te verantwoorden. Weliswaar werden het gerechtelijk onderzoek en de rechtspleging gekenmerkt door een bijzondere omvang en complexiteit, mede gelet op de diverse rechtshulpverzoeken, maar zulks kan de vermelde totale duur niet verantwoorden. Het staat aan het hof om aan de hand van de bijzondere omstandigheden van de zaak te beoordelen welke impact de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn heeft op de bewijslevering en de uitoefening van het recht van verdediging. Het is correct dat de raadkamer in beginsel uitspraak doet over het ganse gerechtelijk onderzoek, namelijk over alle feiten die er het voorwerp van uitmaakten en alle personen die in verdenking werden gesteld. Een vordering van de procureur des Konings tot regeling van de rechtspleging vermag weliswaar niet het debat te beperken tot bepaalde feiten of bepaalde personen, maar een onvolledige vordering kan wel een voorstel aan de raadkamer inhouden om het onderzoek nog niet af te sluiten voor bepaalde feiten of bepaalde personen. Aldus kan aan de raadkamer op basis van de meegedeelde onderzoeksbevindingen een partiële verwijzing worden voorgesteld, waarop het aan dit onderzoeksgerecht is om daarop al dan niet in te gaan. Zoals ook het Hof van Cassatie te dezen bij arrest van 23 september 2014 reeds besliste, houdt dergelijke afsplitsing op zich geen miskenning in van het recht van verdediging van de naar het vonnisgerecht verwezen inverdenkinggestelden. Om tot bewezen deelnemingsopzet te besluiten acht het hof het, gelet op de concrete gegevenheden van het strafdossier, in casu niet toereikend indien zou blijken dat door voornoemde beklaagden handelingen zouden zijn gesteld waarbij voorzien wordt dat eventueel aan een misdrijf zou kunnen worden deelgenomen zonder dit te kennen of te willen. Het hof is van oordeel dat het deelnemingsopzet te dezen rechtstreeks te bepalen moet zijn en dat het desgevallend verschaffen van middelen om een misdrijf te plegen, niet automatisch betekent dat aanvaard wordt dat bijstand is verleend aan de voorbereiding of de voltrekking van een strafbare handeling.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!