- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 7
- Artikel
- I. Chemins vicinaux - champ d'application rationae temporis - loi du 10 avril 1841 - décret du 3 juin 2011. - II. Non-usage d'un chemin vicinal - charge de la preuve et preuve d'un fait négatif. - III. Chemin vicinal - loi du 10 avril 1841 - cessation de l'usage public. - IV. Astreinte - pouvoir d'appréciation du juge. / I. Buurtwegen - (temporeel) toepassingsgebied ratione temporis - wet van 10 april 1841 - decreet van 3 juni 2011. - II. Onbruik van een buurtweg - bewijslast en bewijs van een negatief feit. - III. Buurtweg - wet van 10 april 1841 - stopzetting van het openbaar gebruik. - IV. Dwangsom - omvang van de beoordelingsvrijheid van de rechter.
Volume :
Jaar
2018
Volume
2018
Nummer
7
Pagina
377
Taal
Frans
Rechtscollege
Luik, Rechtbank van Eerste Aanleg - Tribunal de Première Instance, 19/04/2017
Referentie
“I. Chemins vicinaux - champ d'application rationae temporis - loi du 10 avril 1841 - décret du 3 juin 2011. - II. Non-usage d'un chemin vicinal - charge de la preuve et preuve d'un fait négatif. - III. Chemin vicinal - loi du 10 avril 1841 - cessation de l'usage public. - IV. Astreinte - pouvoir d'appréciation du juge. / I. Buurtwegen - (temporeel) toepassingsgebied ratione temporis - wet van 10 april 1841 - decreet van 3 juni 2011. - II. Onbruik van een buurtweg - bewijslast en bewijs van een negatief feit. - III. Buurtweg - wet van 10 april 1841 - stopzetting van het openbaar gebruik. - IV. Dwangsom - omvang van de beoordelingsvrijheid van de rechter.”, T. Vred. / J.J.P. 2018, nr. 7, 377-386
Samenvatting
I. Le décret régional wallon du 3 juin 2011, en ce qu'il modifie une règle de prescription civile, n'est pas applicable aux prescriptions acquises avant son entrée en vigueur. En conséquence, le constat de l'extinction d'un droit de passage par prescription peut être sollicité et effectué judiciairement, sur la base d'une disposition ancienne de la loi du 10 avril 1841, après l'entrée en vigueur dudit décret.
II. La partie qui allègue que le droit de passage sur un chemin vicinal dont le sol lui appartient s'est éteint par l'effet du défaut d'usage public de ce chemin pendant trente ans a la charge de prouver ce fait. Etablir qu'un chemin vicinal n'est plus utilisé par le public depuis trente ans équivaut à rapporter la preuve d'un fait négatif; selon la Cour de cassation, la preuve d'un fait négatif est établie si on en démontre la vraisemblance et que l'on aboutit ainsi à une certitude suffisante pour adjuger ou rejeter une prétention. Cette exigence de la preuve d'absence de tout passage, même occasionnel, par le public, doit être interprétée de façon raisonnable. Par ailleurs, il est requis que le chemin vicinal ait perdu son affectation publique sur toute la largeur de son assise, mais pas nécessairement sur toute sa longueur.
III. La loi du 10 avril 1841 relative aux chemins vicinaux prévoit la possibilité d'une prescription acquisitive de l'assiette d'un chemin vicinal en cas de simple cessation de l'usage public de celui-ci, ceci sans qu'une décision de désaffectation de l'autorité ne soit nécessaire. La Cour de cassation a donné de cette disposition une interprétation particulièrement restrictive car elle considère que seule la preuve de la cessation de toute utilisation, même occasionnelle, du chemin (sur toute sa largeur) permet de faire courir le délai de prescription acquisitive trentenaire. Il n'y a donc pas lieu d'exiger la juxtaposition de l'existence des conditions des prescriptions extinctive et acquisitive dans le chef du fonds servant.
IV. Dès lors qu'une astreinte est sollicitée, le juge qui souhaiterait l'accorder dispose d'un large pouvoir d'appréciation lorsqu'il s'agit d'en fixer les modalités, qui peuvent être celles proposées par la partie qui demande l'astreinte ou qui peuvent être différentes.
*** *** ***
I. Het decreet van het Waals Gewest van 3 juni 2011, die een regel van burgerlijke verjaring wijzigt, is niet van toepassing op de verjaringen die werden verworven voorafgaand aan de inwerkingtreding ervan. Bijgevolg kan om de vaststelling van uitdoving van een recht van doorgang door verjaring worden verzocht en kan daartoe gerechtelijk worden beslist op grond van een vroegere bepaling van de wet van 10 april 1841, ook na de inwerkingtreding van voormeld decreet.
II. De partij die aanvoert dat het recht van doorgang op een buurtweg, waarvan de grond haar toebehoort, is uitgedoofd doordat geen openbaar gebruik van deze weg werd gemaakt gedurende een termijn van dertig jaar, dient het bewijs daarvan te leveren. Vaststellen dat een buurtweg niet meer werd gebruikt door het publiek sedert dertig jaar staat gelijk met het leveren van een bewijs van een negatief feit. Volgens het Hof van Cassatie wordt het bewijs van een negatief feit geleverd, indien men er de waarschijnlijkheid van aantoont en men aldus tot een zekerheid komt die volstaat om een vordering toe te kennen of af te wijzen. Het vereiste van het bewijs van de afwezigheid van elke doorgang, zelfs occasioneel, vanwege het publiek, moet op een redelijke wijze worden uitgelegd. Overigens moet de buurtweg zijn openbare bestemming over de volledige breedte van zijn bedding hebben verloren, maar niet noodzakelijk over de gehele lengte ervan.
III. De wet van 10 april 1841 op de buurtwegen voorziet in de mogelijkheid van een verkrijgende verjaring van de bedding van een buurtweg in geval van eenvoudige stopzetting van het openbaar gebruik ervan, zonder dat een overheidsbeslissing tot de buitengebruikstelling ervan daarvoor vereist is. Het Hof van Cassatie heeft aan deze bepaling een bijzonder beperkende interpretatie gegeven, door te oordelen dat enkel het bewijs van de stopzetting van elk gebruik, zelfs occasioneel, van de weg (over de gehele breedte ervan) toelaat de dertigjarige termijn van verkrij-gende verjaring te laten lopen. Het bestaan van de voorwaarden van de uitdovende en verkrijgende verjaring dienen in hoofde van het dienstbaar erf bijgevolg niet naast elkaar te worden geplaatst.
IV. Wanneer een dwangsom wordt gevorderd, beschikt de rechter die deze zou willen toekennen, over een ruime beoordelingsbevoegdheid bij het vaststellen van de modaliteiten ervan, die dezelfde kunnen zijn zoals voorgesteld door de verzoekende partij die de dwangsom vordert, of die daarvan kunnen verschillen.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!