- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 368
- Artikel
- Grondwettelijk Hof nr. 54/2017, 11 mei 2017 (prejudiciële vraag)
Volume 2017 : 368
Rechtspraak in een datagestuurde informatiemaatschappij
Grondwettelijk Hof nr. 54/2017, 11 mei 2017 (prejudiciële vraag)
Omkoping
Grondwettelijk Hof nr. 98/2017, 19 juli 2017 (prejudiciële vraag)
Aannemingsaansprakelijkheid voor grove gebreken
Cass. (3e k.) AR C.15.0508.N, 3 april 2017 (E.D / T.D., C.D., M.D.)
Vernietiging van een dading tot verdeling wegens benadeling
Antwerpen 2 januari 2017
Vzw als consument?
Corr. Antwerpen 30 juni 2017
Strafrechtelijke aansprakelijkheid beheerder facebookpagina
Rechtspraak in een datagestuurde informatiemaatschappij
Grondwettelijk Hof nr. 54/2017, 11 mei 2017 (prejudiciële vraag)
Omkoping
Grondwettelijk Hof nr. 98/2017, 19 juli 2017 (prejudiciële vraag)
Aannemingsaansprakelijkheid voor grove gebreken
Cass. (3e k.) AR C.15.0508.N, 3 april 2017 (E.D / T.D., C.D., M.D.)
Vernietiging van een dading tot verdeling wegens benadeling
Antwerpen 2 januari 2017
Vzw als consument?
Corr. Antwerpen 30 juni 2017
Strafrechtelijke aansprakelijkheid beheerder facebookpagina
Jaar
2017
Volume
2017
Nummer
368
Pagina
645
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 11/05/2017
Referentie
M. HORSEELE, “Grondwettelijk Hof nr. 54/2017, 11 mei 2017 (prejudiciële vraag)”, NJW 2017, nr. 368, 645-649
Samenvatting
Samenvatting 1 De artikelen 246, § 2, en 504bis, § 2, van het Strafwetboek schenden niet de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. De wetgever heeft, door bij de in het geding zijnde artikelen 246, § 2, en 504bis, § 2, van het Strafwetboek het « voorstellen » van een daarin bedoeld voordeel strafbaar te stellen, op voldoende duidelijke en rechtszekere wijze ook het « toekennen » van een dergelijk voordeel strafbaar gesteld. Diegene die die feiten heeft begaan na de inwerkingtreding van die strafbepalingen, zoals gewijzigd dan wel ingevoegd bij de wet van 10 februari 1999 betreffende de bestraffing van corruptie, kon bijgevolg vooraf op zekere wijze inschatten wat de gevolgen van zijn daden konden zijn. Aan die vaststelling wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat de wetgever die betekenis naderhand, bij de artikelen 3 en 4 van de wet van 11 mei 2007 tot aanpassing van de wetgeving inzake de bestrijding van omkoping, heeft bevestigd. Weliswaar is een interpretatieve bepaling in beginsel slechts vereist indien de betekenis van de uitgelegde bepaling onduidelijk is, hetgeen - zoals blijkt uit hetgeen voorafgaat - te dezen niet het geval was. Ofschoon de interpretatieve bepalingen van de wet van 11 mei 2007 tot aanpassing van de wetgeving inzake de bestrijding van omkoping aldus als overtollig kunnen worden beschouwd, bevestigen zij de betekenis die de wetgever aan de in het geding zijnde artikelen 246, § 2, en 504bis, § 2, van het Strafwetboek bij de aanneming ervan heeft willen geven en die zij redelijkerwijze konden krijgen. De artikelen 3 en 4 van de wet van 11 mei 2007 tot aanpassing van de wetgeving inzake de bestrijding van omkoping zijn bijgevolg van dien aard dat de duidelijkheid van de definitie van « actieve omkoping » en de rechtszekerheid worden versterkt, veeleer dan dat er afbreuk aan wordt gedaan, zonder dat zij ertoe leiden dat op retroactieve wijze een nieuwe strafbaarstelling wordt ingevoerd. Samenvatting 2 Artikel 20, tweede lid, van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een verschil in behandeling instelt tussen, enerzijds, de rechtspersonen die vóór hun invereffeningstelling, hun gerechtelijke ontbinding of hun ontbinding zonder vereffening in verdenking zijn gesteld door een onderzoeksrechter en, anderzijds, de rechtspersonen die vóór hun invereffeningstelling, hun gerechtelijke ontbinding of hun ontbinding zonder vereffening het voorwerp hebben uitgemaakt van een nominatieve vordering tot gerechtelijk onderzoek of van een nominatieve klacht met burgerlijkepartijstelling. Artikel 20, tweede lid, van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een verschil in behandeling instelt tussen, enerzijds, de rechtspersonen die vóór hun invereffeningstelling, hun gerechtelijke ontbinding of hun ontbinding zonder vereffening in verdenking zijn gesteld door een onderzoeksrechter en, anderzijds, de rechtspersonen die vóór hun invereffeningstelling, hun gerechtelijke ontbinding of hun ontbinding zonder vereffening door de raadkamer zijn verwezen naar de correctionele rechtbank of rechtstreeks voor de strafrechter ten gronde zijn gedagvaard. Samenvatting 3
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!