- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 393
- Artikel
- Grondwettelijk Hof nr. 63/2018, 31 mei 2018 (prejudiciële vraag)
Volume 2018 : 393
Geldlening door vereniging van mede-eigenaars. Na Nederland ook in België?
Grondwettelijk Hof nr. 29/2018, 15 maart 2018 (vzw Ligue des Droits de l’Homme)
Bestrijding van sociale fraude
Grondwettelijk Hof nr. 63/2018, 31 mei 2018 (prejudiciële vraag)
Rechterlijke controle op minnelijke schikkingen in strafzaken
Cass. (1e k.) AR C.17.0454.N, 8 maart 2018 (G.A.B. Luxury nv / Edsons nv)
[Handelshuurovereenkomst] Tijdige opzegging
Antwerpen (7e k.) nr. 2016/AR/456, 12 juni 2017
Hoger beroep na overdracht van schuldvordering
Antwerpen 3 januari 2018
Het opportuniteitsoordeel en het kennelijk onredelijk karakter bij de herstelvordering
Antwerpen (F1bd k.) nr. 2017/FA/648, 8 mei 2018
Bevoegdheid familierechtbank over vorderingen tussen (ex) feitelijk samenwonenden
Geldlening door vereniging van mede-eigenaars. Na Nederland ook in België?
Grondwettelijk Hof nr. 29/2018, 15 maart 2018 (vzw Ligue des Droits de l’Homme)
Bestrijding van sociale fraude
Grondwettelijk Hof nr. 63/2018, 31 mei 2018 (prejudiciële vraag)
Rechterlijke controle op minnelijke schikkingen in strafzaken
Cass. (1e k.) AR C.17.0454.N, 8 maart 2018 (G.A.B. Luxury nv / Edsons nv)
[Handelshuurovereenkomst] Tijdige opzegging
Antwerpen (7e k.) nr. 2016/AR/456, 12 juni 2017
Hoger beroep na overdracht van schuldvordering
Antwerpen 3 januari 2018
Het opportuniteitsoordeel en het kennelijk onredelijk karakter bij de herstelvordering
Antwerpen (F1bd k.) nr. 2017/FA/648, 8 mei 2018
Bevoegdheid familierechtbank over vorderingen tussen (ex) feitelijk samenwonenden
Jaar
2018
Volume
2018
Nummer
393
Pagina
926
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 31/05/2018
Referentie
K. VERHESSCHEN, “Grondwettelijk Hof nr. 63/2018, 31 mei 2018 (prejudiciële vraag)”, NJW 2018, nr. 393, 926-931
Samenvatting
Samenvatting 1 Samenvatting niet beschikbaar. Samenvatting 2 Artikel 216bis , § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 98 van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, schendt niet de artikelen 12 en 14 , al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 , van de Grondwet. De omstandigheid dat de in het geding zijnde bepaling, zoals gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016, bij gebrek aan overgangsbepalingen onmiddellijk van toepassing is op de hangende rechtsgedingen, betreft enkel het stadium van de procedure waarin de procureur des Konings kan voorstellen om een minnelijke schikking in strafzaken te sluiten en niet de omvang van de daadwerkelijke rechterlijke controle van de minnelijke schikking in strafzaken, zoals die controle voortvloeit uit het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 83/2016 van 2 juni 2016. De onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde bepaling houdt derhalve niet in dat aan de verwijzende rechter een wettelijke grondslag om een rechterlijke controle van de minnelijke schikking in strafzaken uit te oefenen, wordt ontzegd. Een nieuwe wet inzake rechtspleging is onmiddellijk van toepassing op hangende rechtsgedingen, zonder evenwel de geldigheid in het geding te brengen van de handelingen die geldig werden verricht onder de gelding van de vroegere wet. De onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde bepaling heeft tot gevolg dat een minnelijke schikking in strafzaken vanaf 29 februari 2016, datum van inwerkingtreding van de wet van 5 februari 2016, niet langer kan worden voorgesteld door de procureur des Konings wanneer een eindvonnis is gewezen in strafzaken, zonder de minnelijke schikkingen die geldig zijn gesloten onder de gelding van de vroegere wet, evenwel in het geding te brengen. Daaruit vloeit voort dat de bevoegde rechter, bij de uitoefening van zijn rechterlijke controle, met name de wettigheid van de minnelijke schikking in strafzaken beoordeelt ten aanzien van de wet die van kracht is op het ogenblik dat de minnelijke schikking in strafzaken is voorgesteld door het openbaar ministerie. Bijgevolg doet de in het geding zijnde bepaling, bij ontstentenis van een overgangsmaatregel, niet op buitensporige wijze afbreuk aan het beginsel van de voorspelbaarheid van de rechtspleging of aan de legitieme verwachtingen van een categorie van rechtzoekenden.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!