- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 433
- Artikel
- Grondwettelijk Hof nr. 38/2020, 12 maart 2020 (prejudiciële vraag)
Volume 2020 : 433
Grondwettelijk Hof nr. 38/2020, 12 maart 2020 (prejudiciële vraag)
Het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, het Grondwettelijk Hof en de wet van 31 juli 2020 houdende diverse dringende bepalingen inzake justitie
Grondwettelijk Hof nr. 81/2020, 4 juni 2020 (prejudiciële vraag)
Dragen van religieuze tekens in het hoger onderwijs
Antwerpen 14 oktober 2019
Ondanks erkenning aansprakelijkheid Belgische staat stoot geïnterneerde op verjaring bij schadeloosstelling
Brussel 9 september 2020
Taalvoorschriften op voeding [Etikettering]
Arbh. Gent (afd. Gent) (2e k.) nr. 2019/AG/55, 12 oktober 2020
Hoofddoek op het werk [neutraliteitsbeleid en indirecte discriminatie]
Grondwettelijk Hof nr. 38/2020, 12 maart 2020 (prejudiciële vraag)
Het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, het Grondwettelijk Hof en de wet van 31 juli 2020 houdende diverse dringende bepalingen inzake justitie
Grondwettelijk Hof nr. 81/2020, 4 juni 2020 (prejudiciële vraag)
Dragen van religieuze tekens in het hoger onderwijs
Antwerpen 14 oktober 2019
Ondanks erkenning aansprakelijkheid Belgische staat stoot geïnterneerde op verjaring bij schadeloosstelling
Brussel 9 september 2020
Taalvoorschriften op voeding [Etikettering]
Arbh. Gent (afd. Gent) (2e k.) nr. 2019/AG/55, 12 oktober 2020
Hoofddoek op het werk [neutraliteitsbeleid en indirecte discriminatie]
Jaar
2020
Volume
2020
Nummer
433
Pagina
922
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 12/03/2020
Referentie
W. VANDENBUSSCHE, “Grondwettelijk Hof nr. 38/2020, 12 maart 2020 (prejudiciële vraag)”, NJW 2020, nr. 433, 922-924
Samenvatting
Samenvatting 1 Artikel 4 , § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017 « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » schendt de artikelen 10 , 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet voorziet in een vrijstelling van de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor een persoon die is toegelaten tot een collectieve schuldenregeling en in het kader van die regeling hoger beroep instelt tegen een beslissing van de arbeidsrechtbank die geen betrekking heeft op de toelating tot de collectieve schuldenregeling bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek. Uit artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017 blijkt dat de wetgever niet heeft beoogd alle gedinginleidende akten inzake de collectieve schuldenregeling vrij te stellen van de verplichte bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, maar enkel de gedinginleidende akte inzake de toelating tot de collectieve schuldenregeling, bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek. De bijdrage aan het Fonds dient te worden beschouwd als een gerechtskost (artikel 1018, eerste lid, 8°, Gerechtelijk Wetboek). Het rechtscollege vereffent het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst, tenzij de in het ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet (artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017). Zoals de verwijzende rechters vaststellen en de Ministerraad bevestigt, kunnen de personen die zich bevinden in een collectieve schuldenregeling wegens overmatige schuldenlast, evenwel geen vereffening in hun voordeel genieten, aangezien uit de aard zelf van de procedure van de collectieve schuldenregeling een dergelijke vereffening niet kan plaatsvinden. Aldus kan de persoon die zich in een collectieve schuldenregeling bevindt de door hem aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand betaalde bijdrage niet terugvorderen wanneer hij in de beroepsprocedure die hij heeft ingeleid, in het gelijk wordt gesteld. Aldus doen de in het geding zijnde bepalingen afbreuk aan het recht op toegang tot de rechter van de betrokken personen en behandelen zij hen anders dan de personen die een vrijstelling kunnen genieten op grond van artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 17 maart 2017, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!