- Full text
- Journal
- Number 428
- Article
- Grondwettelijk Hof nr. 184/2019, 20 november 2019 (prejudiciële vraag)
Volume 2020 : 428
Versoepeling Camerawet grondwettelijk getoetst. De doelgroepen kunnen rustig werken, terwijl camera's draaien, rijden, vliegen en gelinkt worden met politiedatabanken
HvJ (3e k.) nr. C-260/18, 3 oktober 2019 (Kamil Dziubak, Justyna Dziubak / Raiffeisen Bank International AG)
Nietigheid van onrechtmatige bedingen
Grondwettelijk Hof nr. 184/2019, 20 november 2019 (prejudiciële vraag)
Jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd door vennootschappen
Cass. (3e k.) AR C.19.0602.N, 27 april 2020 (DC-MANAGEMENT bvba / BNP PARIBAS FORTIS nv)
Kwalificatie kredietovereenkomst en de toepassing van artikel 1907bis BW
Antwerpen 14 januari 2020
Vertrekpunt van de bevrijdende verjaring bij een verbintenis onder opschortende tijdsbepaling
Arbh. Brussel (3e k.) 2 juli 2019
Engelstalig bonusplan [Nederlands Taaldecreet]
Versoepeling Camerawet grondwettelijk getoetst. De doelgroepen kunnen rustig werken, terwijl camera's draaien, rijden, vliegen en gelinkt worden met politiedatabanken
HvJ (3e k.) nr. C-260/18, 3 oktober 2019 (Kamil Dziubak, Justyna Dziubak / Raiffeisen Bank International AG)
Nietigheid van onrechtmatige bedingen
Grondwettelijk Hof nr. 184/2019, 20 november 2019 (prejudiciële vraag)
Jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd door vennootschappen
Cass. (3e k.) AR C.19.0602.N, 27 april 2020 (DC-MANAGEMENT bvba / BNP PARIBAS FORTIS nv)
Kwalificatie kredietovereenkomst en de toepassing van artikel 1907bis BW
Antwerpen 14 januari 2020
Vertrekpunt van de bevrijdende verjaring bij een verbintenis onder opschortende tijdsbepaling
Arbh. Brussel (3e k.) 2 juli 2019
Engelstalig bonusplan [Nederlands Taaldecreet]
Year
2020
Volume
2020
Number
428
Page
689
Language
Dutch
Court
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 20/11/2019
Reference
E. TIMBERMONT, “Grondwettelijk Hof nr. 184/2019, 20 november 2019 (prejudiciële vraag)”, NJW 2020, nr. 428, 689-691
Recapitulation
Samenvatting 1 Elke aan de vennootschapsbelasting onderworpen vennootschap is in beginsel een « jaarlijkse forfaitaire bijdrage » verschuldigd. Deze bijdrage bedraagt maximaal 868 euro. Bij de berekening van de vennootschapsbelasting kunnen deze bijdragen als beroepskosten worden afgetrokken. Die bijdrage is een belasting in de zin van de Grondwet. De in het geding zijnde bepaling, artikel 94 , 9°, van de wet van 30 december 1992 « houdende sociale en diverse bepalingen », doet een verschil in behandeling ontstaan tussen twee categorieën van éénhoofdige besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid starter die in beginsel de « jaarlijkse forfaitaire bijdrage » verschuldigd zijn, en waarvan de zaakvoerder of de vennoot, in de tien jaar voorafgaand aan de oprichting van de vennootschap, ten hoogste drie jaar onderworpen is geweest aan het sociaal statuut der zelfstandigen: enerzijds, diegene die als « handelsonderneming » in de zin van de in het geding zijnde bepaling kunnen worden aangemerkt en, anderzijds, diegene die de uitoefening van het beroep van advocaat als statutair doel hebben. Gedurende de bijdragejaren 2012 tot 2014 konden de vennootschappen van de eerste categorie, krachtens de in het geding zijnde bepaling, van de « jaarlijkse forfaitaire bijdrage » worden vrijgesteld, hetgeen niet het geval was voor de vennootschappen van de andere categorie. In zoverre de in het geding zijnde bepaling dit verschil in behandeling doet ontstaan, schendt het de artikelen 10 en 11 Gw, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 172 , eerste lid, Gw. De vennootschappen die tot de twee beschreven categorieën van personen behoren die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, zijn in beginsel de « jaarlijkse forfaitaire bijdrage » verschuldigd. Zij zijn bijgevolg voldoende vergelijkbaar ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling, die ten doel heeft de vennootschappen te bepalen die gedurende de drie jaar na hun oprichting van die bijdrage kunnen worden vrijgesteld. Voor de jaren 2012 tot 2014 was de « jaarlijkse forfaitaire bijdrage » in beginsel zowel door de vennootschappen van commerciële aard als door de vennootschappen van burgerlijke aard verschuldigd, zowel door de vennootschappen die als statutair doel hadden het stellen van daden die in het Wetboek van Koophandel als 'daden van koophandel' worden geacht, als door de vennootschappen die als statutair doel het stellen van andere soorten van daden hadden. Gedurende deze jaren waren zowel de vennootschappen van burgerlijke aard als de vennootschappen van commerciële aard die de vorm van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid starter hadden aangenomen, per hypothese en per definitie, startende vennootschappen. Noch de omstandigheid dat een vennootschap van burgerlijke aard gedurende de jaren 2012 tot 2014 niet failliet kon worden verklaard, noch het recht van een dergelijke vennootschap om een vrijstelling van bijdrage aan te vragen in geval van ontstentenis van activiteit gedurende één of meer jaren (met toepassing van artikel 92bis van de wet van 30 december 1992, ingevoegd bij artikel 203 van de wet van 25 januari 1999 « houdende sociale bepalingen ») - zoals al diegenen die die bijdrage verschuldigd zijn, dat kunnen doen - volstaan om het onderzochte verschil in behandeling redelijk te verantwoorden.
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!