EHRM (4e afd.) nr. 26827/08, 11 maart 2014 (Abdu / Bulgarije)

Chercher dans la bibliothèque

Chercher des ouvrages et des revues dans la bibliothèque.

Chercher en full text

Chercher du contenu spécifique en fonction des termes de recherche et des filtres.

Full text
Revue
Numéro 3
Article
EHRM (4e afd.) nr. 26827/08, 11 maart 2014 (Abdu / Bulgarije)

Année 2014 Volume 2014 Numéro 3 Page 196 Langue Néerlandais Juridiction Europees Hof voor de Rechten van de Mens - Cour Européenne des Droits de l’Homme, 11/03/2014 Référence “EHRM (4e afd.) nr. 26827/08, 11 maart 2014 (Abdu / Bulgarije)”, TSTRAFRECHT 2014, nr. 3, 196-197 Résumé Samenvatting 1 De verzoeker en een van zijn vrienden, beiden Soedanezen, waren slaags geraakt met twee jonge Bulgaren. Hij beweerde dat zijn aanvallers hem hadden aangevallen om racistische redenen. De politie voerde een onderzoek naar deze beweringen maar kon niet uitmaken wie de vechtpartij was begonnen, noch of ze om racistische redenen was ontstaan. Door het ontbreken van bewijs omtrent deze twee elementen, besliste de procureur geen van de betrokkenen te vervolgen. Zelfs als het Bulgaarse Strafwetboek het geweld gepleegd tegen anderen om redenen in verband met ras als inbreuk voorziet en bestraft met een gevangenisstraf en als snel na het voorval een vooronderzoek werd geopend, was het parket evenwel van mening dat de inbreuk er niet was geweest en dat meer bepaald de racistische motivering van het gepleegde geweld niet was bewezen. Het parket heeft zijn onderzoeken en analyse geconcentreerd op de vraag wie van de twee Soedanezen en de twee Bulgaren de vechtpartij had uitgelokt. Aldus hebben ze zich ertoe beperkt het materiële element van de inbreuk vast te stellen, namelijk het gepleegde geweld, en hebben ze eenvoudigweg geconstateerd dat er geen bewijs was dat dit geweld gemotiveerd was geweest door racistische overwegingen. Deze instantie heeft het aldus niet nodig geacht de getuige uitdrukkelijk te verhoren over de replieken die hij eventueel tijdens de vechtpartij had gehoord, noch de twee Bulgaarse jongeren te verhoren over een eventuele racistische motivering van hun daden. De verzoeker had nochtans van bij het begin van het onderzoek beweerd het voorwerp van racistische beledigingen te zijn geweest en beide Bulgaarse jongeren waren in het politieverslag omschreven als skinheads, die bekend staan om hun extremistische en racistische ideologie. Rekening houdend met deze overwegingen en gelet op de precieze beweringen die door de verzoeker gestaafd werden in het kader van de strafprocedure, beschikte de bevoegde overheid over geloofwaardige elementen die wijzen op een mogelijke racistische motivering van het door de betrokkene geleden geweld en is ze tekortgeschoten aan haar plicht alle redelijke maatregelen te nemen om onderzoek te voeren naar een eventueel racistisch motief van het gepleegde geweld. Het Hof besluit dat het procedurele aspect van artikel 3 EVRM, afzonderlijk en in combinatie met artikel 14 EVRM, werd geschonden.

Cher visiteur,

Cette page est resevée aux menbres de Jurisquare.

Veuillez vous connecter en cliquant sur le bouton 'Log in' ci-dessous, ou demander sans engagement une offre personnalisée en cliquant sur le bouton 'Abonner'. A partir de € 422,57(hors TVA) par an vous devenez déjà membre de Jurisquare et pouvez déjà accéder à la plus grande bibliothèque juridique digitale de Belgique!

Connexion Enregistrer