- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 8
- Artikel
- HvJ (Grote Kamer) nr. C-426/16, 29 mei 2018 (Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen VZW e.a. / Vlaams Gewest)
Volume 2018 : 8
HvJ (Grote Kamer) nr. C-82/16, 8 mei 2018 (K. A., M. Z., M. J., e.a. / Belgische Staat)
HvJ (Grote Kamer) nr. C-673/16, 5 juni 2018 (Relu Adrian Coman, Robert Clabourn Hamilton, Asociatia Accept / Inspectoratul General pentru Imigrari, Ministerul Afacerilor Interne)
RvS (10e k.) nr. 241.285, 24 april 2018 (nv Granit Development / Stad Gent)
De vrije personeelskeuze als uitloper van de vrijheid van onderwijs: een geërodeerd begrip
Kroniek Onderwijsrecht 2018
Parlementair Recht
HvJ (Grote Kamer) nr. C-596/16, C-597/16, 20 maart 2018 (Enzo Di Puma / Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob); Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob) / Antonio Zecca)
HvJ (7e k.) nr. C-182/17, 22 februari 2018 (Nagyszénás Településszolgáltatási Nonprofit Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága)
HvJ (Grote Kamer) nr. C-426/16, 29 mei 2018 (Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen VZW e.a. / Vlaams Gewest)
RvS (10e k.) nr. 241.446, 8 mei 2018 (bvba De Stem t. stad Lokeren)
RvS (9e k.) nr. 241.447, 8 mei 2018 (X. / Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, Belgische Staat)
RvS (7e k.) nr. 241.413, 8 mei 2018 (bvba Storm Geraardsbergen / Toni Van Der Meulen)
RvS (10e k.) nr. 241.547, 22 mei 2018 (Herk-De-Stad t. Belgische Staat, vert. door de minister van Binnenlandse Zaken)
RvS (12e k.) nr. 241.206, 5 april 2018 (nv Algemene ondernemingen Soetaert, nv Jan de Nul / Maatschappij van de Brugse zeehaven)
RvS (12e k.) nr. 241.265, 19 april 2018 (nv Roto Smeets Belgium / Stad Antwerpen)
RvS (10e k.) nr. 241.563, 22 mei 2018 (Dariya Bezugla / Brusselse Hoofdstedelijke Gewest)
RvS (9e k.) nr. 241.385, 3 mei 2018 (Abrini t. Belgische Staat, vert. door de minister van Mobiliteit)
RvS (14e k.) nr. 241.286, 24 april 2018 (Van Liefde t. Politiezone 5429 Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem)
HvJ (Grote Kamer) nr. C-82/16, 8 mei 2018 (K. A., M. Z., M. J., e.a. / Belgische Staat)
HvJ (Grote Kamer) nr. C-673/16, 5 juni 2018 (Relu Adrian Coman, Robert Clabourn Hamilton, Asociatia Accept / Inspectoratul General pentru Imigrari, Ministerul Afacerilor Interne)
RvS (10e k.) nr. 241.285, 24 april 2018 (nv Granit Development / Stad Gent)
De vrije personeelskeuze als uitloper van de vrijheid van onderwijs: een geërodeerd begrip
Kroniek Onderwijsrecht 2018
Parlementair Recht
HvJ (Grote Kamer) nr. C-596/16, C-597/16, 20 maart 2018 (Enzo Di Puma / Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob); Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob) / Antonio Zecca)
HvJ (7e k.) nr. C-182/17, 22 februari 2018 (Nagyszénás Településszolgáltatási Nonprofit Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága)
HvJ (Grote Kamer) nr. C-426/16, 29 mei 2018 (Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen VZW e.a. / Vlaams Gewest)
RvS (10e k.) nr. 241.446, 8 mei 2018 (bvba De Stem t. stad Lokeren)
RvS (9e k.) nr. 241.447, 8 mei 2018 (X. / Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, Belgische Staat)
RvS (7e k.) nr. 241.413, 8 mei 2018 (bvba Storm Geraardsbergen / Toni Van Der Meulen)
RvS (10e k.) nr. 241.547, 22 mei 2018 (Herk-De-Stad t. Belgische Staat, vert. door de minister van Binnenlandse Zaken)
RvS (12e k.) nr. 241.206, 5 april 2018 (nv Algemene ondernemingen Soetaert, nv Jan de Nul / Maatschappij van de Brugse zeehaven)
RvS (12e k.) nr. 241.265, 19 april 2018 (nv Roto Smeets Belgium / Stad Antwerpen)
RvS (10e k.) nr. 241.563, 22 mei 2018 (Dariya Bezugla / Brusselse Hoofdstedelijke Gewest)
RvS (9e k.) nr. 241.385, 3 mei 2018 (Abrini t. Belgische Staat, vert. door de minister van Mobiliteit)
RvS (14e k.) nr. 241.286, 24 april 2018 (Van Liefde t. Politiezone 5429 Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem)
Jaar
2018
Volume
2018
Nummer
8
Pagina
498
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Hof van Justitie - Cour de Justice, 29/05/2018
Referentie
“HvJ (Grote Kamer) nr. C-426/16, 29 mei 2018 (Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen VZW e.a. / Vlaams Gewest)”, TBP 2018, nr. 8, 498-500
Samenvatting
Samenvatting 1 Samenvatting niet beschikbaar. Samenvatting 2 Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 4, lid 4, gelezen in samenhang met artikel 2, onder k), van verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden kunnen aantasten in het licht van artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 13 VWEU. Website Hof van Justitie en Gerecht van de EU Samenvatting 3 Hoewel de door het EVRM erkende grondrechten als algemene beginselen deel uitmaken van het Unierecht (artikel 6, derde lid VEU) en hoewel artikel 52, derde lid van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat de rechten uit het Handvest corresponderen met die besloten in het EVRM, is het EVRM geen formeel in de rechtsorde van de Unie opgenomen rechtsinstrument. Daarom zal artikel 4, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 2, onder k), van verordening nr. 1099/2009/EG van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden worden getoetst aan artikel 10 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Laatstgenoemde bepaling heeft in essentie wel dezelfde draagwijdte als artikel 9 EVRM. Samenvatting 4 Artikel 4, vierde lid verordening nr. 1099/2009/EG van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden stelt geen verbod in op het uitvoeren van rituele slachtingen in de Unie. Het lid geeft net uitdrukking aan het positief streven van de Uniewetgever om het slachten zonder voorafgaande verdoving mogelijk te maken, zodat de vrijheid van godsdienst, in het bijzonder die van praktiserende moslims, gerespecteerd wordt. De verplichting om rituele slachtingen uit te voeren in een erkend slachthuis dat voldoet aan de vereisten van verordening (EG) 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong beoogt enkel het vrij verrichten van slachtingen zonder voorafgaande verdoving voor religieuze doeleinden te organiseren en maakt een technisch kader uit dat op zichzelf geen beperking inhoudt van het recht op vrijheid van godsdienst. Een eerste opmerking die daarbij kan worden gemaakt is dat voor rituele slachtingen dezelfde technische voorwaarden gelden als die voor elke slachting van dieren binnen de Unie, ongeacht de methode. De verplichting om gebruik te maken van een erkend slachthuis geldt algemeen en zonder onderscheid voor alle organisatoren van dierenslachtingen, ongeacht enig verband met een godsdienst en geldt dus op niet-discriminerende wijze voor alle producenten van dierlijk vlees in de Unie. Ten tweede dient erop te worden gewezen dat de Uniewetgever, door het vaststellen van technische voorwaarden, er voor heeft gezorgd dat de naleving van de voor religieuze riten vereiste speciale slachtmethoden in overeenstemming zijn met de essentiële regels van verordening nr. 1099/2009 en verordening nr. 853/2004 wat bescherming van dierenwelzijn en de gezondheid van alle consumenten van dierlijk vlees betreft. Om buitensporig en onnodig lijden te voorkomen bij dieren die zonder voorafgaande verdoving worden gedood -dit betekent dus ook in het geval van rituele slachtingen- moeten die slachtingen gebeuren in een slachthuis dat voldoet aan de technische voorschriften van verordening nr. 853/2004. Het is immers enkel in een dergelijk slachthuis mogelijk om de dieren "elk afzonderlijk mechanisch te fixeren" op een adequate manier en rekening te houden met "de wetenschappelijke en technische vooruitgang", zodat hun lijden zoveel mogelijk wordt beperkt. Uit overweging 8 van verordening nr. 1099/2009 blijkt dat de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te verzekeren, de Uniewetgever ertoe gebracht heeft om de verplichting op te leggen dieren te slachten in slachthuizen die voldoen aan de technische eisen gesteld in bijlage III bij verordening nr. 853/2004. Met laatstgenoemde verordening heeft de Uniewetgever immers beoogd te waarborgen dat alle levensmiddelen van dierlijke oorsprong, ongeacht de slachtmethode, worden geproduceerd en in de handel worden gebracht volgens strikte normen. Dit om schade aan de volksgezondheid te voorkomen. Het Hof besluit uit het voorgaande dat artikel 4, vierde lid gelezen in samenhang met artikel 2, onder k), van verordening nr. 1099/2009 op zichzelf niet kan leiden tot een beperking van het door artikel 10 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beschermde recht op vrijheid van godsdienst van praktiserende moslims gedurende het Offerfeest. Samenvatting 5 De in het Vlaams Gewest gevestigde erkende slachthuizen beschikken niet over een toereikende slachtcapaciteit om tegemoet te komen aan de naar aanleiding van het Offerfeest waargenomen gestegen vraag naar halalvlees. Het oprichten van nieuwe erkende slachthuizen of het omvormen van tijdelijke slachtinrichtingen zou hoge financiële kosten met zich meebrengen. Bovendien zouden dergelijke kosten ook niet geschikt zijn om onnodig of buitensporig dierenleed te voorkomen of om betere garanties te bieden voor de volksgezondheid, gelet op de tijdelijke aard van het ritueel slachten. De geldigheid van een bepaling van Unierecht moet beoordeeld worden in het licht van de specifieke kenmerken van die bepaling en kan niet afhangen van de bijzondere omstandigheden van een bepaald geval. Voornoemde problematiek betreft slechts een beperkt aantal gemeenten in het Vlaamse Gewest. Hieruit volgt dat dit probleem dus niet geacht kan worden onlosmakelijk verbonden te zijn met de toepassing in de gehele Unie van de regel van artikel 4, vierde lid in samenhang gelezen met artikel 2, onder k), van verordening nr. 1099/2009/EG van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden. Bijgevolg wordt er geen afbreuk gedaan aan deze bepaling in het licht van de godsdienstvrijheid gewaarborgd door artikel 10 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De voornoemde eventuele meerkosten hebben overigens in 2015 niet verhinderd dat twee van de vroegere tijdelijke slachtinrichtingen voldeden aan artikel 4, vierde lid van de verordening. Bovendien is er sprake van zuiver interne conjuncturele omstandigheden met betrekking tot deze problematiek. Het Hof stelt dan ook expliciet dat twijfel over een eventuele schending van de vrijheid van godsdienst door onevenredige financiële lasten voor de betrokken moslimgemeenschappen ongegrond is en niet afdoet aan de eerder genoemde overweging dat artikel 4, vierde lid in samenhang gelezen met artikel 2, onder k), van verordening nr. 1099/2009 geen beperking meebrengt van de godsdienstvrijheid gewaarborgd door artikel 10 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Samenvatting 6 Artikel 13 VWEU vereist dat de Unie en de lidstaten ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor dierenwelzijn, onder eerbiediging van de nationale regulering van de lidstaten met betrekking tot godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed. In casu blijkt niet duidelijk uit de stukken welke Belgische regulering inzake de religieuze rite van het Offerfeest onder artikel 13 VWEU zou vallen. Maar het Hof is duidelijk. In geen geval wordt de geldigheid van artikel 4, vierde lid in samenhang gelezen met artikel 2, onder k), van verordening nr. 1099/2009/EG van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden aangetast in het licht van artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 13 VWEU.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!