- Full text
- Journal
- Number 370
- Article
- Antwerpen nr. 2015 ARJ2657, 27 oktober 2016
Volume 2017 : 370
Kredietopening, lening op intrest en wederbeleggingsvergoeding. What’s in a name?
Grondwettelijk Hof nr. 101/2017, 26 juli 2017 (Onafhankelijke Vakbond voor spoorwegpersoneel (OVS) e.a.)
Vakbondsprerogatieven bij de spoorwegen
Cass. (1e k.) AR C.15.0409.F, 24 november 2016 (Résidence Christalain sa / CBC Banque sa)
Antwerpen nr. 2015 ARJ2657, 27 oktober 2016
Wisselwerking tussen mededingingsrecht en eerlijke marktpraktijken
Antwerpen 8 februari 2017
Verborgen gebrek
Gent (1e bis k.) 8 oktober 2015
Liège (7e ch. E) n° 2015/RG/823, 16 mars 2017
Hoofdoekverbod in cocktailbar
Kredietopening, lening op intrest en wederbeleggingsvergoeding. What’s in a name?
Grondwettelijk Hof nr. 101/2017, 26 juli 2017 (Onafhankelijke Vakbond voor spoorwegpersoneel (OVS) e.a.)
Vakbondsprerogatieven bij de spoorwegen
Cass. (1e k.) AR C.15.0409.F, 24 november 2016 (Résidence Christalain sa / CBC Banque sa)
Antwerpen nr. 2015 ARJ2657, 27 oktober 2016
Wisselwerking tussen mededingingsrecht en eerlijke marktpraktijken
Antwerpen 8 februari 2017
Verborgen gebrek
Gent (1e bis k.) 8 oktober 2015
Liège (7e ch. E) n° 2015/RG/823, 16 mars 2017
Hoofdoekverbod in cocktailbar
Year
2017
Volume
2017
Number
370
Page
743
Language
Dutch
Court
Hof van Beroep - Cour d'Appel, 27/10/2016
Reference
S. DESCHUYTER, “Antwerpen nr. 2015 ARJ2657, 27 oktober 2016”, NJW 2017, nr. 370, 743-745
Recapitulation
Samenvatting 1 Voor de toepassing van artikel IV.2 WER geldt als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een machtspositie op de relevante markt. Hierbij dient de relevante productmarkt en geografische markt van de betrokken onderneming gedefinieerd te worden en dient de concurrentiële positie van de betrokken onderneming op deze markt bepaald te worden. De Belgische biermarkt dient als één markt te worden beschouwd. Het specifieke deelsegment van zogenaamde speciaalbieren vormt geen afzonderlijke productmarkt. Binnen de biersector wordt wel een opdeling gemaakt tussen de markt voor de productie en verkoop van bier via horeca en de markt voor de productie en verkoop van bier via detailhandel. Geïntimeerde profileert zich als leverancier van dranken aan horecazaken. Deze markt veronderstelt dat een brede selectie van bieren wordt aangeboden. Er wordt op geen enkele wijze aangetoond dat geïntimeerde een machtspositie heeft op de relevante product- en geografische markt die de distributie van alle bieren en biersoorten in drankgelegenheden (horecamarkt) op de nationale markt (in casu de Belgische) omvat. Deze markt wordt al jaren gedomineerd door AB-Inbev. In de regel is er pas sprake van een machtspositie indien de betrokken onderneming een aanzienlijk marktaandeel heeft (bv meer dan 50 %) op de markt. In alle andere gevallen dient omstandig aangetoond te worden welke concrete factoren tot een machtspositie-oordeel leiden. Appellante brengt geen enkele studie bij over het aandeel van geïntimeerde op de relevante markt noch brengt zij concrete elementen bij die op enige wijze tot het bestaan van een machtspositie in hoofde van geïntimeerde zouden kunnen leiden. Ook voor de stelling dat de door geïntimeerde aangeboden producten als niet-substitueerbare producten dienen beschouwd te worden in vergelijking met andere pilsbieren, wordt geen begin van bewijs (zoals bijvoorbeeld een marktstudie) voorgelegd. Terecht stelt geïntimeerde dat zij wel degelijk moet rekening houden met een veelheid van concurrenten en concurrerende producten en met de mogelijkheid van parallelhandel van haar eigen producten vanuit andere lidstaten of binnen België. Overigens ondervindt appellante ondanks de vermeende door haar aangeklaagde verkoopsweigering geen enkel probleem om zich te bevoorraden (via andere kanalen) met de producten van de groep van geïntimeerde. Bij gebrek aan machtspositie op de relevante markt kan er geen sprake zijn van enig misbruik in hoofde van geïntimeerde. Samenvatting 2 Het is mogelijk dat een mededingingsbeperkende, doch niet verboden gedraging op grond van het art. 95 WMPC (het huidige art. VI.104 WER) vooralsnog wordt verboden wanneer die gedraging misbruik van recht oplevert. De weigering een product te leveren ter uitvoering van een koopcontract of een raamovereenkomst is een vorm van contractuele wanprestatie. De weigering met een andere onderneming ruiltransacties aan te gaan is op zich niet onrechtmatig. Dit volgt uit de vrijheid van handel. Verkoopsweigering is (buiten de toepassing van het mededingingsrecht, die reeds werd afgewezen) slechts onrechtmatig wanneer dit misbruik van recht oplevert. Dit kan het geval zijn wanneer die weigering een kennelijk onevenwicht creëert tussen de wederzijdse belangen. Hierbij dient de rechter slechts een marginale toetsing te doen. Het gebrek aan motivering maakt de weigering op zich niet onrechtmatig. De vraag is niet of geïntimeerde gerechtvaardigde motieven heeft om levering te weigeren, maar wel of geïntimeerde haar principieel recht om te weigeren kennelijk misbruikt heeft. De bewijslast hiervoor ligt bij appellante en zij bewijst geen concrete omstandigheden waardoor de leveringsweigering rechtsmisbruik uitmaakt. Met reden oordeelde de eerste rechter dat als dusdanig niet aangetoond wordt dat de beëindiging van de samenwerking bruusk is verlopen, nu een overgangsperiode werd voorzien (tot 31 augustus 2014) en werd nageleefd, terwijl appellante zich nog altijd met de producten van geïntimeerde kan bevoorraden via andere kanalen en zij dit ook kennelijk zonder enige beperking doet. Appellante heeft overigens deze overgangsperiode niet betwist noch om een langere termijn verzocht. Met de eerste rechter stelt het Hof vast dat appellante niet van “de markt” werd uitgesloten, terwijl geïntimeerde haar redenen had om aan appellante – na een overgangsperiode – niet langer dezelfde kortingen toe te staan en de samenwerking te beëindigen. Zelfs in de veronderstelling dat appellante in maart 2014 bakken Duvel aanbood die reeds in december 2013 werden aangekocht en dat niet met verlies werd verkocht, dan nog blijft de vaststelling dat zonder enige beperking of voorbehoud Duvel werd aangeboden, terwijl appellante op voorhand wist dat zij de aangeboden prijs maar voor een beperkt volume kon hardmaken zonder inbreuk op het principiële verbod op verkoop met verlies. Voorts heeft appellante met haar “Beurspromotie” potentiële klanten misleid over de oorsprong van de aangeboden goederen. Hiermee werd de onjuiste indruk gewekt dat appellante kortingen kreeg die de andere deelnemers aan de voorjaarsbeurs van Belbev werden ontzegd. Dat de “Beurspromotie” van appellante niet zou verwijzen naar de beurs van Belbev op 24 maart 2014, zoals appellante voorhoudt, kan niet gevolgd worden. De bestellingen in de “Beurspromotie” dienden immers geplaatst te worden voor zondag 23 maart 2014 en het gebruik van de term “Beurspromotie” verwijst uiteraard naar de daags nadien startende beurs van Belbev. Gelet op het voorgaande wordt niet aangetoond dat er sprake is van een kennelijk onredelijke verkoopsweigering. De vordering gestoeld op onrechtmatige verkoopsweigering wegens misbruik van recht wordt bijgevolg evenzeer afgewezen.
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!