- Full text
- Journal
- Number 430
- Article
- Grondwettelijk Hof nr. 164/2019, 7 november 2019 (prejudiciële vraag)
Volume 2020 : 430
Corpuslinguïstiek en recht. Een kennismaking
HvJ (9e k.) nr. C-429/19, 4 juni 2020 (Remondis GmbH / Abfallzweckverband Rhein-Mosel-Eifel)
Arrest Remondis van 4 juni 2020 (nr. C-429/19): de rechtsfiguur van de publiek-publieke samenwerking op scherp gesteld
Grondwettelijk Hof nr. 164/2019, 7 november 2019 (prejudiciële vraag)
Rechtsplegingsvergoeding bij vrijspraak
Grondwettelijk Hof nr. 22/2020, 13 februari 2020 (vzw Syndicat des Avocats pour la Démocratie e.a.)
Geen bijdrage meer verschuldigd per eisende of verzoekende partij aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand
Antwerpen nr. 2018/AR/1811, 22 januari 2020
Overdracht van een agentenmerk
Gent (11e k.) 11 oktober 2018
Uitvoerend beslag op een onverdeeld aandeel in een onroerend goed
Arbh. Brussel (3e k.) nr. 2018/AB/424, 22 mei 2020
Arbeidshof bevestigt verplichting voor werkgevers om een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem van arbeidstijdsregistratie in te voeren
Corpuslinguïstiek en recht. Een kennismaking
HvJ (9e k.) nr. C-429/19, 4 juni 2020 (Remondis GmbH / Abfallzweckverband Rhein-Mosel-Eifel)
Arrest Remondis van 4 juni 2020 (nr. C-429/19): de rechtsfiguur van de publiek-publieke samenwerking op scherp gesteld
Grondwettelijk Hof nr. 164/2019, 7 november 2019 (prejudiciële vraag)
Rechtsplegingsvergoeding bij vrijspraak
Grondwettelijk Hof nr. 22/2020, 13 februari 2020 (vzw Syndicat des Avocats pour la Démocratie e.a.)
Geen bijdrage meer verschuldigd per eisende of verzoekende partij aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand
Antwerpen nr. 2018/AR/1811, 22 januari 2020
Overdracht van een agentenmerk
Gent (11e k.) 11 oktober 2018
Uitvoerend beslag op een onverdeeld aandeel in een onroerend goed
Arbh. Brussel (3e k.) nr. 2018/AB/424, 22 mei 2020
Arbeidshof bevestigt verplichting voor werkgevers om een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem van arbeidstijdsregistratie in te voeren
Year
2020
Volume
2020
Number
430
Page
783
Language
Dutch
Court
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 07/11/2019
Reference
M. KNOPS, “Grondwettelijk Hof nr. 164/2019, 7 november 2019 (prejudiciële vraag)”, NJW 2020, nr. 430, 783-787
Recapitulation
Samenvatting 1 Artikel 162bis , tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM, in zoverre de persoon die zich burgerlijke partij heeft gesteld in handen van een onderzoeksrechter, niet wordt veroordeeld tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding aan de vrijgesproken beklaagde, wanneer het onderzoeksgerecht heeft beslist tot verwijzing naar het vonnisgerecht. De prejudiciële vragen hebben betrekking op de bestaanbaarheid van artikel 162bis, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering met de voornoemde artikelen, in zoverre die bepaling aan de vrijgesproken beklaagde, na een verwijzing naar het vonnisgerecht waartoe door het onderzoeksgerecht is beslist, geen rechtsplegingsvergoeding toekent ten laste van de burgerlijke partij die de strafvordering op gang heeft gebracht door een burgerlijkepartijstelling in handen van een onderzoeksrechter, terwijl een rechtsplegingsvergoeding wordt toegekend aan de vrijgesproken beklaagde, ten laste van de burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard en die in het ongelijk werd gesteld (eerste prejudiciële vraag), en terwijl de beklaagde die bij de regeling van de rechtspleging een beslissing van buitenvervolgingstelling geniet, recht heeft op een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de burgerlijke partij die de strafvordering op gang heeft gebracht door een burgerlijkepartijstelling (tweede prejudiciële vraag). Het Hof onderzoekt beide prejudiciële vragen samen. De rechtsplegingsvergoeding waarvan sprake is in de in het geding zijnde bepaling, heeft alleen betrekking op de burgerlijke vordering, namelijk de vordering voor het herstel van de schade veroorzaakt door een misdrijf. De in het geding zijnde bepaling strekt dus ertoe ten laste van de burgerlijke partij die een dergelijke vordering door een rechtstreekse dagvaarding voor het vonnisgerecht heeft ingesteld, alle of een deel van de kosten en erelonen van de advocaat te leggen die een persoon die uiteindelijk is vrijgesproken dan wel de burgerrechtelijk aansprakelijke moet betalen in het kader van de strafvordering die door die burgerlijkepartijstelling op gang is gebracht. De burgerlijke partij die niet rechtstreeks heeft gedagvaard maar die haar vordering heeft doen aansluiten bij de door het openbaar ministerie ingestelde strafvordering, kan daarentegen niet worden veroordeeld tot betaling van de rechtsplegingsvergoeding aan de vrijgesproken beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke. De situatie van de vrijgesproken beklaagde en van de burgerrechtelijk aansprakelijke varieert dus op het vlak van de verhaalbaarheid naargelang zij worden vervolgd op initiatief van enkel de burgerlijke partij dan wel van het openbaar ministerie : in het eerste geval kunnen zij de verhaalbaarheid genieten en in het tweede geval niet. Wegens de opdracht die aan het openbaar ministerie is toegewezen, mocht de wetgever redelijkerwijs ervan uitgaan dat een regeling volgens welke een rechtsplegingsvergoeding automatisch verschuldigd zou zijn telkens als zijn vordering zonder gevolg blijft, niet tot het openbaar ministerie diende te worden uitgebreid. Het is eveneens verantwoord dat de burgerlijke partij slechts tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding aan de vrijgesproken beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke wordt veroordeeld wanneer enkel zijzelf de strafvordering op gang heeft gebracht. Het procedurele initiatief tot burgerlijkepartijstelling in handen van een onderzoeksrechter kan niet tot gevolg hebben dat de burgerlijke partij als enige aansprakelijk wordt gesteld voor het op gang brengen van de strafvordering en, bijgevolg, voor de door de beklaagde gemaakte kosten en erelonen van een advocaat, aangezien de strafvordering voor het vonnisgerecht is gebracht door het onderzoeksgerecht. Het is redelijk verantwoord dat de burgerlijke partij slechts tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding aan de vrijgesproken beklaagde of aan de inverdenkinggestelde die een buitenvervolgingstelling geniet, wordt veroordeeld wanneer zij zelf de strafvordering op gang heeft gebracht en niet wanneer een onderzoeksgerecht de verwijzing van de beklaagde naar een vonnisgerecht heeft bevolen, ook na een burgerlijkepartijstelling in handen van een onderzoeksrechter. In dat laatste geval immers, indien de eisen van de burgerlijke partij niet ingewilligd worden, kan ze voor de strafprocedure niet aansprakelijk gesteld worden ten aanzien van de beklaagde en bijgevolg ook niet veroordeeld worden om die te vergoeden voor de procedurekosten die bij die gelegenheid zijn ontstaan, aangezien het een rechtscollege is dat tot de voortzetting van de procedure heeft beslist. Die situatie verschilt van die van een voor de burgerlijke rechter ingestelde procedure, die, ongeacht de wijze waarop zij wordt ingesteld, nooit een vordering is die wordt toegevoegd aan een strafvordering die, hetzij door het openbaar ministerie, hetzij bij een beschikking tot verwijzing, wordt ingesteld. Voor het overige is het feit dat het mogelijk is dat het openbaar ministerie op een bepaald ogenblik in het opsporingsonderzoek of in het gerechtelijk onderzoek overweegt om te seponeren of niet te vervolgen, niet relevant om aan de burgerlijkepartijstelling, op het ogenblik dat zij tot stand is gekomen in handen van de onderzoeksrechter, een doorslaggevende rol bij de voortzetting van de procedure te verlenen. Dat eventuele standpunt van het openbaar ministerie - voor zover het bekend is bij de persoon die zich burgerlijke partij wenst te stellen - kan immers nooit als definitief worden beschouwd, aangezien het openbaar ministerie vrij blijft om later, in het algemeen belang, te beslissen om te vervolgen of de veroordeling te vorderen. Een toetsing van de in het geding zijnde bepaling aan artikel 6 EVRM leidt niet tot een andere conclusie.
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!