- Full text
- Journal
- Number 438
- Article
- Grondwettelijk Hof nr. 103/2020, 9 juli 2020 (prejudiciële vraag)
Volume 2021 : 438
Niet-concurrentieverbintenis van bestuurders. Tijdens en na de beëindiging van hun bestuursmandaat
Grondwettelijk Hof nr. 121/2019, 26 september 2019 (Michel De Wolf)
Bevoegdheidsuitbreiding en werking CBN [Commissie voor Boekhoudkundige Normen]
Grondwettelijk Hof nr. 103/2020, 9 juli 2020 (prejudiciële vraag)
Tegemoetkomingen aan personen met een handicap [de minimale leeftijdsvoorwaarde]
Cass. (1e k.) AR C.18.0144.N, 25 juni 2020 (AFG bvba, D. M., M. C., e.a. / JANSSEN EN JANSSEN VERZEKERINGEN bvba)
Antwerpen 17 september 2020
Impact (her)kwalificatie kredietovereenkomst op de wederbeleggingsvergoeding
Arbh. Antwerpen (afd. Antwerpen) 25 februari 2019
Beslissingen alvorens recht te doen zijn op zichzelf niet vatbaar voor verzet noch hoger beroep
Arbrb. Antwerpen (afd. Antwerpen) 29 september 2020
Schadevergoeding bij meervoudige discriminatie
Niet-concurrentieverbintenis van bestuurders. Tijdens en na de beëindiging van hun bestuursmandaat
Grondwettelijk Hof nr. 121/2019, 26 september 2019 (Michel De Wolf)
Bevoegdheidsuitbreiding en werking CBN [Commissie voor Boekhoudkundige Normen]
Grondwettelijk Hof nr. 103/2020, 9 juli 2020 (prejudiciële vraag)
Tegemoetkomingen aan personen met een handicap [de minimale leeftijdsvoorwaarde]
Cass. (1e k.) AR C.18.0144.N, 25 juni 2020 (AFG bvba, D. M., M. C., e.a. / JANSSEN EN JANSSEN VERZEKERINGEN bvba)
Antwerpen 17 september 2020
Impact (her)kwalificatie kredietovereenkomst op de wederbeleggingsvergoeding
Arbh. Antwerpen (afd. Antwerpen) 25 februari 2019
Beslissingen alvorens recht te doen zijn op zichzelf niet vatbaar voor verzet noch hoger beroep
Arbrb. Antwerpen (afd. Antwerpen) 29 september 2020
Schadevergoeding bij meervoudige discriminatie
Year
2021
Volume
2021
Number
438
Page
209
Language
Dutch
Court
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 09/07/2020
Reference
“Grondwettelijk Hof nr. 103/2020, 9 juli 2020 (prejudiciële vraag)”, NJW 2021, nr. 438, 209-210
Recapitulation
Samenvatting 1 Artikel 2 , §§ 1 en 2, van de wet van 27 februari 1987 « betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de minimumleeftijd voor de toekenning van een inkomensvervangende tegemoetkoming en van een integratietegemoetkoming voor meerderjarige personen met een handicap vaststelt op 21 jaar. Ten eerste heeft de wetgever de minimumleeftijd voor de toekenning van een inkomensvervangende tegemoetkoming en van een integratietegemoetkoming voor meerderjarige personen met een handicap willen laten overeenstemmen met de leeftijd van burgerlijke meerderjarigheid, die was vastgesteld op 21 jaar toen hij de wet van 27 februari 1987 heeft aangenomen. Dit criterium is niet langer pertinent, nu de wet van 19 januari 1990 « tot verlaging van de leeftijd van burgerlijke meerderjarigheid tot achttien jaar » die leeftijd op 18 jaar heeft vastgesteld. Ten tweede heeft de wetgever die leeftijd willen aanpassen aan de leeftijd vanaf wanneer een persoon met een handicap niet langer het recht op verhoogde kinderbijslag opent. Er bestaat weliswaar een coherentie tussen het stelsel van de kinderbijslag en het stelsel van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, in zoverre dat laatste pas ingaat wanneer het eerste is beëindigd voor personen met een handicap. Deze coherentie tussen de beide stelsels kan echter geen doorslaggevend argument zijn om voor de toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming het behoud van het leeftijdscriterium van 21 jaar te verantwoorden. Ten derde heeft de wetgever die leeftijd willen afstemmen op de leeftijd vanaf wanneer het mogelijk is het 'bestaansminimum', dat het 'recht op maatschappelijke integratie' in de zin van de wet van 26 mei 2002 « betreffende het recht op maatschappelijke integratie » is geworden, aan te vragen. Dit recht kan nu worden toegekend vanaf de leeftijd van 18 jaar, met andere woorden aan meerderjarige of daarmee gelijkgestelde personen (artikel 3, 2°, van de wet van 26 mei 2002). Ten vierde heeft de wetgever de personen met een handicap ertoe willen aansporen hun scholing zo lang mogelijk voort te zetten. Hoewel dat doel zeker legitiem is, is het in het geding zijnde leeftijdscriterium van 21 jaar niet pertinent om dat doel te bereiken. In het licht van de doelstellingen die de wetgever bij de totstandkoming van artikel 2, §§ 1 en 2, van de wet van 27 februari 1987 heeft nagestreefd, kan de leeftijdsvereiste van 21 jaar niet langer als een pertinent criterium van onderscheid worden beschouwd bij het toekennen aan personen met een handicap van de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming. Er blijkt voorts ook niet dat andere elementen of maatschappelijke evoluties die sindsdien hebben plaatsgevonden tot een andere conclusie kunnen leiden. De noden van meerderjarige personen met een handicap kunnen fundamenteel verschillend zijn van die van hun leeftijdsgenoten zonder handicap en binnen de groep van personen met een handicap kunnen zich ook grote verschillen voordoen wat de mogelijkheden van zelfredzaamheid en een zelfstandig bestaan betreft. De financiële noden van meerderjarige personen met een handicap kunnen in dat opzicht even groot zijn vóór de leeftijd van 21 jaar als daarna. Het feit dat het recht op maatschappelijke integratie thans ook aan personen met een handicap kan worden toegekend vanaf de leeftijd van 18 jaar, kan het behoud van het leeftijdscriterium van 21 jaar voor de tegemoetkomingen aan personen met een handicap niet verantwoorden. Het recht op maatschappelijke integratie houdt immers geen rekening met de specifieke noden van die personen.
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!