- Full text
- Journal
- Number 441
- Article
- Antwerpen (burg.) (B6Me k.) nr. 2019/AR/518, 15 september 2020
Volume 2021 : 441
Verlaagd tarief in verkooprecht bij sloop en herbouw. Een uitbreiding op losse schroeven
HvJ (4e k.) nr. C-407/19, C-471/19, 11 februari 2021 (Katoen Natie Bulk Terminals NV, General Services Antwerp NV / Belgische Staat; Middlegate Europe NV / Ministerraad)
Een bom(metje) onder de 'Wet Major' [veiligheid havenarbeiders en vastheid van betrekking]
Grondwettelijk Hof nr. 124/2020, 24 september 2020 (prejudiciële vraag)
Afwezigheid regeling van rechtspleging bij voorrecht van rechtsmacht schendt ook gelijkheidsbeginsel in geval van samenhangende misdrijven
Cass. (1e k.) AR C.19.0303.N, 22 januari 2021 (PROXIMUS nv / INTERKABEL VLAANDEREN cv, FLUVIUS ANTWERPEN)
Nietigheid moet wenselijk zijn
Antwerpen 11 maart 2020
Afbrekende reclame en slechtmaking
Antwerpen (burg.) (B6Me k.) nr. 2019/AR/518, 15 september 2020
Hobby of economische activiteit: is de uitoefening van activiteiten onder vennootschapsvorm een relevant onderscheidingscriterium?
Antwerpen 6 oktober 2020
Bijhouden van verantwoordingsstukken voor fiscale verliezen tot daadwerkelijke verrekening
Rb. Brussel (Nl.) nr. 2019/3191/A, 10 december 2020
Medeauteurschap van een podiumvoorstelling
Verlaagd tarief in verkooprecht bij sloop en herbouw. Een uitbreiding op losse schroeven
HvJ (4e k.) nr. C-407/19, C-471/19, 11 februari 2021 (Katoen Natie Bulk Terminals NV, General Services Antwerp NV / Belgische Staat; Middlegate Europe NV / Ministerraad)
Een bom(metje) onder de 'Wet Major' [veiligheid havenarbeiders en vastheid van betrekking]
Grondwettelijk Hof nr. 124/2020, 24 september 2020 (prejudiciële vraag)
Afwezigheid regeling van rechtspleging bij voorrecht van rechtsmacht schendt ook gelijkheidsbeginsel in geval van samenhangende misdrijven
Cass. (1e k.) AR C.19.0303.N, 22 januari 2021 (PROXIMUS nv / INTERKABEL VLAANDEREN cv, FLUVIUS ANTWERPEN)
Nietigheid moet wenselijk zijn
Antwerpen 11 maart 2020
Afbrekende reclame en slechtmaking
Antwerpen (burg.) (B6Me k.) nr. 2019/AR/518, 15 september 2020
Hobby of economische activiteit: is de uitoefening van activiteiten onder vennootschapsvorm een relevant onderscheidingscriterium?
Antwerpen 6 oktober 2020
Bijhouden van verantwoordingsstukken voor fiscale verliezen tot daadwerkelijke verrekening
Rb. Brussel (Nl.) nr. 2019/3191/A, 10 december 2020
Medeauteurschap van een podiumvoorstelling
Year
2021
Volume
2021
Number
441
Page
355
Language
Dutch
Court
Hof van Beroep - Cour d'Appel, 15/09/2020
Reference
“Antwerpen (burg.) (B6Me k.) nr. 2019/AR/518, 15 september 2020”, NJW 2021, nr. 441, 355-360
Recapitulation
Samenvatting 1 Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Justitie, verwerpt het hof de stelling van de fiscus dat uit het feit dat de vennootschap steeds verlieslatend is geweest en niet de nodige maatregelen heeft genomen om het tij te keren, kan worden afgeleid dat zij haar activiteiten niet heeft opgebouwd met de bedoeling om er duurzaam opbrengsten uit te verkrijgen. Het hof stelt vast dat de visie van de Belgische Staat dat het karakter van belastbare activiteit aan een onderneming kan worden ontzegd op basis van het systematisch verlieslatend karakter ervan, of omwille van het gebrek aan intentie om een rendabel bedrijf uit te bouwen, niet in overeenstemming is met artikel 9, § 1, lid 1 van de Richtlijn (2006/112/EG van 28 november 2006), waar het concept economische activiteit wordt omschreven, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Bovendien is de visie van de administratie in strijd met artikel 4 , § 1 WBTW, waaruit blijkt dat het, om te spreken van een economische activiteit, niet belangrijk is of dit gebeurt met of zonder winstoogmerk. Het hof oordeelt dat er in voorliggend geval sprake is van een duurzame activiteit op basis van de volgende elementen: de vennootschap bestaat sinds 1997 en is sindsdien onafgebroken met dezelfde activiteiten bezig, waarbij ze steeds paarden heeft gefokt en getraind en paarden en sperma tegen vergoeding heeft verkocht, stallen heeft verhuurd en aan wedstrijden heeft deelgenomen. Dat het aantal verkopen beperkt bleef en dat de onderneming niet de groei kende die ervan verwacht kon worden, neemt niet weg dat er sprake is van een zekere naambekendheid in het milieu, van een substantiële voorraad aan paarden en aan sperma, van de aanwezigheid van de nodige vergunningen, registraties en erkenningen om op professionele wijze raspaarden te fokken, van een uitgebreid personeel en een gevoerde publiciteit en van een professioneel ingerichte infrastructuur. Dat de resultaten van de onderneming tegenvielen, belet aldus niet dat de activiteit erop gericht is om duurzaam inkomsten te verkrijgen en belet niet dat er sprake is van een economische activiteit in de zin van de btw-wetgeving. Het hof stelt vast dat de belastingplichtige geen particulier is, maar een vennootschap, die zich bezighoudt met de exploitatie van een onderneming. Zij beschikt over een uitgebreide infrastructuur, wendt handelsmethoden aan, doet beroep op personeel en maakt publiciteit. De omstandigheid dat zij in de onderzochte periode slechts een beperkt aantal handelingen stelde, neemt niet weg dat zij deze verrichtingen op een georganiseerde, systematische en regelmatige basis stelt. Vermits het gaat om een vennootschap en gelet op de inzet van middelen en infrastructuur kan in deze niet gesproken worden van een loutere hobby of liefhebberij. Vervolgens verwerpt het hof ook de stelling van de btw-administratie dat de belastingplichtige zich aan fiscaal misbruik in de zin van artikel 1 , § 10 WBTW zou bezondigen door louter een fiscaal voordeel na te streven in de vorm van de btw-aftrek, zonder dat een rendabel doel voorhanden was. Opdat er van misbruik sprake is, moet de administratie aantonen dat een belastingvoordeel wordt toegekend in strijd met het doel van de btw-regeling (objectief element) en dat uit het geheel van objectieve factoren blijkt dat het verkrijgen van dat voordeel het wezenlijk doel is van de operatie (subjectief element). Uit het feit dat de activiteit beperkt is en dat niet het verwachte rendement werd gehaald, kan volgens het hof niet worden afgeleid dat daartoe niet de bedoeling zou hebben bestaan. De fiscus beweert ten onrechte dat de activiteiten van de vennootschap als eindverbruik kunnen worden gekwalificeerd. Uit de feiten van het dossier blijkt niet dat de vennootschap zonder meer werd tussengeschoven; deze vennootschap was als sinds 1997 in de paardensector actief en haar activiteiten zijn niet wezenlijk te verklaren door het doel van de zaakvoerders of aandeelhouders om een belastingvoordeel te bekomen. Er blijkt in deze in hoofde van de vennootschap veeleer sprake te zijn van een gebrek aan efficiënt beheer of doordacht management dan van een gerichte bedoeling om een fiscaal voordeel te halen voor de vennootschap of voor wie dan ook. Het hof oordeelt derhalve dat de administratie, op wie de bewijslast rust, niet aantoont dat werd gehandeld in strijd met de bedoeling van de wet en dat het verkrijgen van een fiscaal voordeel, onder de vorm van de aftrek van de voorbelasting het wezenlijk doel van de activiteit zou zijn. Misbruik wordt met andere woorden niet aangetoond. In die omstandigheden leidt het hof af dat het bestreden vonnis moet worden hervormd. Volgens het hof bezit de vennootschap in de gecontroleerde periode daadwerkelijk de hoedanigheid van btw-belastingplichtige en heeft zij dus recht op aftrek van voorbelasting. Het hof verklaart het bestreden dwangbevel van nul en generlei waarde. Art. 4 , Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde Art. 1 , Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!