- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 6
- Artikel
- RvS (9e k.) nr. 240.654, 5 februari 2018 (Sabine Colle, Dorine Dooms, Jeroen De Bodt, e.a. / Vlaamse Gemeenschap)
Volume 2018 : 6
De ontvankelijkheid van de middelen van openbare orde in het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State: naar het einde van de ‘voorkeursbehandeling’?
HvJ (Grote Kamer) nr. C-42/17, 5 december 2017 (M.A.S., M.B.)
HvJ (2e k.) nr. C-434/16, 20 december 2017 (Peter Nowak / Data Protection Commissioner)
HvJ (5e k.) nr. C-518/15, 21 februari 2018 (Stad Nijvel / Rudy Matzak)
HvJ (3e k.) nr. C-473/16, 25 januari 2018 (F. / Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal)
RvS (9e k.) nr. 240.818, 26 februari 2018 (Guido Peersmans / Bpost nv)
RvS (10e k.) nr. 240.678, 6 februari 2018 (vzw Voorpost / Stad Gent)
RvS (10e k.) nr. 240.804, 23 februari 2018 (Louis Meuleman / Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
RvS (12e k.) nr. 240.673, 6 februari 2018 (bvba Horeca Management, Ingrid Vercammen, Bert Nys / Gemeente Zwijndrecht)
RvS (12e k.) nr. 240.726, 15 februari 2018 (nv Veolia / Autonoom Gemeentebedrijf Zaventem)
RvS (12e k.) nr. 240.730, 15 februari 2018 (nv Ghent Dredging / Vlaamse Milieumaatschappij (VMM))
RvS (9e k.) nr. 240.654, 5 februari 2018 (Sabine Colle, Dorine Dooms, Jeroen De Bodt, e.a. / Vlaamse Gemeenschap)
RvS (10e k.) nr. 240.686, 8 februari 2018 (Lea Carette, Sonja Van De Walle, Tom Van Damme, e.a. / Gemeente Beernem, Provincie West-Vlaanderen)
[Adviezen] Afdeling Wetgeving Raad van State
De ontvankelijkheid van de middelen van openbare orde in het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State: naar het einde van de ‘voorkeursbehandeling’?
HvJ (Grote Kamer) nr. C-42/17, 5 december 2017 (M.A.S., M.B.)
HvJ (2e k.) nr. C-434/16, 20 december 2017 (Peter Nowak / Data Protection Commissioner)
HvJ (5e k.) nr. C-518/15, 21 februari 2018 (Stad Nijvel / Rudy Matzak)
HvJ (3e k.) nr. C-473/16, 25 januari 2018 (F. / Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal)
RvS (9e k.) nr. 240.818, 26 februari 2018 (Guido Peersmans / Bpost nv)
RvS (10e k.) nr. 240.678, 6 februari 2018 (vzw Voorpost / Stad Gent)
RvS (10e k.) nr. 240.804, 23 februari 2018 (Louis Meuleman / Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
RvS (12e k.) nr. 240.673, 6 februari 2018 (bvba Horeca Management, Ingrid Vercammen, Bert Nys / Gemeente Zwijndrecht)
RvS (12e k.) nr. 240.726, 15 februari 2018 (nv Veolia / Autonoom Gemeentebedrijf Zaventem)
RvS (12e k.) nr. 240.730, 15 februari 2018 (nv Ghent Dredging / Vlaamse Milieumaatschappij (VMM))
RvS (9e k.) nr. 240.654, 5 februari 2018 (Sabine Colle, Dorine Dooms, Jeroen De Bodt, e.a. / Vlaamse Gemeenschap)
RvS (10e k.) nr. 240.686, 8 februari 2018 (Lea Carette, Sonja Van De Walle, Tom Van Damme, e.a. / Gemeente Beernem, Provincie West-Vlaanderen)
[Adviezen] Afdeling Wetgeving Raad van State
Jaar
2018
Volume
2018
Nummer
6
Pagina
368
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Raad van State - Conseil d’Etat, 05/02/2018
Referentie
“RvS (9e k.) nr. 240.654, 5 februari 2018 (Sabine Colle, Dorine Dooms, Jeroen De Bodt, e.a. / Vlaamse Gemeenschap)”, TBP 2018, nr. 6, 368-371
Samenvatting
Samenvatting 1 Artikel 88, § 2, tweede en derde lid, BWHI is het resultaat van een regeringsamendement dat werd ingediend in antwoord op de vraag van verscheidene leden van de Senaat om het ontwerp van bijzondere wet in die zin te wijzigen dat het personeel dat zal worden overgeheveld naar de Gewesten en de Gemeenschappen de zekerheid zal hebben zijn verkregen rechten te behouden. Hierop diende de regering een amendement in dat bepaalde dat de personeelsleden in kwestie met hun graad of een gelijkwaardige graad en in hun hoedanigheid worden overgedragen en dat zij ten minste de bezoldiging en de anciënniteit behouden die zij hadden of zouden bekomen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt dat zij bij hun overplaatsing bekleedden hadden uitgeoefend. Er moet dan ook worden aangenomen dat zowel de graad als de hoedanigheid, de bezoldiging en de anciënniteit deel uitmaken van de “verkregen rechten” die de betrokken personeelsleden behouden. Samenvatting 2 In casu blijkt uit een tabel dat zowel het jaarsalaris op zich van de verzoekers, met uitzondering van vijfde verzoekster, als hun, met uitzondering van vijfde en twaalfde verzoeksters, totale bezoldiging, inclusief vakantiegeld en eindejaarstoelage, maar exclusief maaltijdcheques, lager zijn ná hun overheveling van de federale overheid naar de Vlaamse overheid. Met uitzondering van de vijfde en twaalfde verzoeksters die dan ook geen belang hebben bij het eerste middelonderdeel, behouden de verzoekers aldus niet “ten minste de bezoldiging” zoals voorgeschreven door artikel 88, § 2, BWHI. Volgens de verwerende partij maken de maaltijdcheques waarmee bij het bepalen van de inschaling rekening werd gehouden een volwaardige bezoldigingscomponent uit, zodat ze in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 88, § 2, BWHI. De in aanmerking genomen maaltijdcheques kunnen vanuit sociaalrechtelijk oogpunt echter niet worden beschouwd als loon, in tegenstelling tot het hogere salaris dat de overgedragen personeelsleden bij de federale overheid genoten. Daardoor wordt er afbreuk gedaan aan de verkregen rechten van deze personeelsleden zoals deze door artikel 88, § 2, BWHI worden gewaarborgd. In het tweede middelonderdeel voeren de verzoekers terecht aan dat de maandelijkse forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten, waarop zij als reizende ambtenaren bij de federale overheid recht hadden en die een federale reglementaire grondslag heeft en dus verworven is, bij hun overheveling niet behouden blijft, noch gecompenseerd wordt door een gelijkwaardige vergoeding in het kader van het Vlaams personeelsstatuut. De verwerende partij slaagt er immers niet in het standpunt van de verzoekers te weerleggen dat zij tekortdoet aan artikel 4 KB 25 juli 1989 ‘tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van de federale ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie’ doordat zij bij de regeling van de verworven rechten van de overgedragen personeelsleden geen rekening houdt met de forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten waarop de verzoekers op het ogenblik van hun overdracht aanspraak konden maken bij de federale overheid. Samenvatting 3 In acht genomen dat de verzoekers blijkens de door hen aangevoerde middelen zich slechts gegriefd achten door de inschaling van de overgedragen personeelsleden zoals geregeld in artikel VII 190 en de bijbehorende bijlage 14 van het Vlaams personeelsstatuut, ingevoegd door de artikelen 9 en 15 van het bestreden besluit van de Vlaamse Regering van 13 november 2015 ‘tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, in het raam van de overheveling vanaf 1 januari 2015 van personeelsleden van de federale overheid naar de Vlaamse overheid naar aanleiding van een staatshervorming’, en door de impliciete weigering van de Vlaamse Regering om het behoud te waarborgen van de maandelijkse forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten die zij op het ogenblik van hun overdracht aan de Vlaamse Regering op 1 januari 2015 bij de federale overheid genoten, wordt alvast genoegzaam aan hun belangen tegemoetgekomen door de nietigverklaring van de desbetreffende bepalingen van het bestreden besluit en van de voormelde weigeringsbeslissing. Gelet op de door de verwerende partij aangegeven samenhang met de andere door haar expliciet aangewezen bepalingen van het bestreden besluit, ziet de Raad van State zich ertoe gehouden ook die andere bepalingen mee te vernietigen, omdat hij zich anders in de plaats van de regelgever zou stellen. Ambtshalve stelt de Raad van State bovendien vast dat het door de verwerende partij aangewezen artikel VII 192 van het Vlaams personeelsstatuut, zoals het wordt ingevoegd door artikel 9 van het bestreden besluit, op zijn beurt nauw samenhangt met het eveneens ingevoegde artikel VII 176 van het Vlaams personeelsstatuut. Uit het nieuwe artikel VII 192 van het Vlaams personeelsstatuut blijkt immers dat het geldt in afwijking van dat artikel VII 176. Indien de Raad alleen tot de nietigverklaring van artikel VII 192 zou besluiten, zou hij in de plaats treden van de regelgever, doordat hij met zijn arrest artikel VII 176 van toepassing zou maken op een categorie van personeelsleden die de regelgever precies heeft willen uitsluiten. Om die reden dient ook artikel VII 176 het lot van de nietigverklaring te ondergaan.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!