- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 1
- Artikel
- RvS (14e k.) nr. 239.323, 9 oktober 2017 (Peter Duwijn / Politiezone 5429 Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem)
Volume 2018 : 1
In memoriam Guido Decoster
Het verbod op het heffen van octrooibelastingen: de casus van belastingen op groeven
Het Vlaams Onteigeningsdecreet. Vloek of zegen voor lokale besturen?
RvS (10e k.) nr. 238.691, 27 juni 2017 (Guy Verbuyst / Gemeente Zelzate)
RvS (10e k.) nr. 237.281, 3 februari 2017 (Magda Blondeel / Provincie Oost-Vlaanderen)
RvS (7e k.) nr. 238.575, 20 juni 2017 (Marc Dieltjens / Deputatie van de Provincie Antwerpen)
RvS (7e k.) nr. 238.576, 20 juni 2017 (Marc Dieltjens / Deputatie van de Provincie Antwerpen)
RvS (7e k.) nr. 238.597, 22 juni 2017 (Eric Van Marsenille, Rita Claessens / Vlaamse Gewest)
RvS (7e k.) nr. 238.776, 6 juli 2017 (Christiaan Stappaerts / Vlaamse Gewest)
RvS (9e k.) nr. 236.468, 21 november 2016 (Michiel Van Mieghem / Belgische Staat)
Gevolgen van de schending van de redelijketermijneis in strafzaken voor de tuchtoverheid
RvS (14e k.) nr. 237.523, 28 februari 2017 (Isabel de Meester / Politiezone 5459 Spoorkin)
RvS (14e k.) nr. 237.980, 20 april 2017 (Werner Vlaeminck / Politiezone 5419 Schelde-Leie)
RvS (14e k.) nr. 238.712, 29 juni 2017 (X. / Belgische staat)
RvS (14e k.) nr. 239.322, 9 oktober 2017 (Peter Duwijn / Politiezone 5429 Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem)
RvS (14e k.) nr. 239.323, 9 oktober 2017 (Peter Duwijn / Politiezone 5429 Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem)
In memoriam Guido Decoster
Het verbod op het heffen van octrooibelastingen: de casus van belastingen op groeven
Het Vlaams Onteigeningsdecreet. Vloek of zegen voor lokale besturen?
RvS (10e k.) nr. 238.691, 27 juni 2017 (Guy Verbuyst / Gemeente Zelzate)
RvS (10e k.) nr. 237.281, 3 februari 2017 (Magda Blondeel / Provincie Oost-Vlaanderen)
RvS (7e k.) nr. 238.575, 20 juni 2017 (Marc Dieltjens / Deputatie van de Provincie Antwerpen)
RvS (7e k.) nr. 238.576, 20 juni 2017 (Marc Dieltjens / Deputatie van de Provincie Antwerpen)
RvS (7e k.) nr. 238.597, 22 juni 2017 (Eric Van Marsenille, Rita Claessens / Vlaamse Gewest)
RvS (7e k.) nr. 238.776, 6 juli 2017 (Christiaan Stappaerts / Vlaamse Gewest)
RvS (9e k.) nr. 236.468, 21 november 2016 (Michiel Van Mieghem / Belgische Staat)
Gevolgen van de schending van de redelijketermijneis in strafzaken voor de tuchtoverheid
RvS (14e k.) nr. 237.523, 28 februari 2017 (Isabel de Meester / Politiezone 5459 Spoorkin)
RvS (14e k.) nr. 237.980, 20 april 2017 (Werner Vlaeminck / Politiezone 5419 Schelde-Leie)
RvS (14e k.) nr. 238.712, 29 juni 2017 (X. / Belgische staat)
RvS (14e k.) nr. 239.322, 9 oktober 2017 (Peter Duwijn / Politiezone 5429 Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem)
RvS (14e k.) nr. 239.323, 9 oktober 2017 (Peter Duwijn / Politiezone 5429 Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem)
Jaar
2018
Volume
2018
Nummer
1
Pagina
65
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Raad van State - Conseil d’Etat, 09/10/2017
Referentie
“RvS (14e k.) nr. 239.323, 9 oktober 2017 (Peter Duwijn / Politiezone 5429 Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem)”, TVGEM 2018, nr. 1, 65-68
Samenvatting
Samenvatting 1 Artikel 61, derde lid Tuchtwet moet zo begrepen worden dat voorlopige schorsingen ook nog mogelijk zijn i.k.v. een tuchtprocedure, na het verstrijken van vier maanden nadat er een gerechtelijke eindbeslissing is tussengekomen. Het vervuld zijn van de voorwaarden gesteld in artikel 59, eerste lid Tuchtwet voor het opleggen van een voorlopige schorsing moet worden beoordeeld op het tijdstip dat die beslissing wordt genomen. Een voorlopige schorsing is - ook al betreft het een feitelijke verlenging van een vorige schorsingsperiode i.k.v. een strafvervolging - het resultaat van een op zich staande beoordeling van, het vervuld zijn van de voorwaarden die dienaangaande in artikel 59, eerste lid Tuchtwet worden gesteld. Een eventueel gebrek in de vorige beslissing kan de verlengingsbeslissing niet aantasten. De artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen zijn van toepassing. Het komt het politiecollege toe om te oordelen of het betrokken personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt bij ordemaatregel voorlopig dient te worden geschorst. Zij beschikt ter zake over een discretionaire bevoegdheid. Het komt de Raad van State in het raam van zijn wettigheidstoezicht niet toe om zelf deze beoordeling te maken, zij is enkel bevoegd om na te gaan of het politiecollege is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan binnen de perken van de redelijkheid tot haar beslissing is gekomen. Subjectieve onpartijdigheid wordt niet vermoed en mag slechts worden aangenomen indien precieze feiten of concrete aanwijzingen worden bijgebracht die deze partijdigheid aantonen. Het loutere gegeven dat een college voor, naar het standpunt van het personeelslid, gelijkaardige feiten, veel milder zou zijn behandeld door het politiecollege, bewijst op zich niet dat de tuchtoverheid zich niet onpartijdig zou hebben opgesteld. Samenvatting 2 Voor het opleggen van een voorlopige schorsing bij ordemaatregel dienen overeenkomstig artikel 59, eerste lid, van de tuchtwet twee voorwaarden vervuld zijn. Er moet een tuchtprocedure of een opsporingsonderzoek lopen of een strafvervolging zijn ingesteld, en de aanwezigheid van het personeelslid bij de lokale politie moet onverenigbaar zijn met het belang van de dienst. De omstandigheid dat de verwerende partij op grond van het arrest van het hof van beroep een mildere houding had kunnen aannemen en de bevindingen uit het moraliteitsonderzoek en de maatschappelijke enquête meer had kunnen laten doorwegen, maakt dit oordeel evenmin onredelijk. Met de bevindingen in het eindadvies van de Tuchtraad kon de tuchtoverheid geen rekening houden vermits dit advies pas is verstrekt nadat de bestreden beslissing is genomen. Vermits de bestreden beslissing een afzonderlijke en op zich staande beslissing is en aldus moet worden beoordeeld, kunnen de voorgaande voorlopige schorsingen niet worden ingeroepen om thans de schending van de evenredigheid aan te voeren. Samenvatting 3 Wanneer iemand er zich welbewust of met een verregaande graad van lichtzinnigheid van onthoudt in een administratieve procedure zijn rechten te doen gelden en aldus belet dat het bestuur eventuele gebreken in de procedure rechtzet op het ogenblik dat zij nog geen definitief nadeel hebben berokkend, kan die persoon er zich niet ontvankelijk voor het eerst bij de Raad van State over beklagen dat zijn rechten geschonden zijn. De zware sanctie van het verval van het recht om onregelmatigheden als annulatiemiddel aan de rechter voor te leggen kan evenwel slechts uitzonderlijk toegepast worden en de bewijslast berust bij het bestuur. De tuchtoverheid toont in casu niet aan dat het personeelslid welbewust of met een verregaande graad van lichtzinnigheid over de beweerde schending van de redelijke termijnvereiste is heengestapt om zodoende te vermijden dat het bestuur – voor zover mogelijk – het eventuele gebrek in de procedure zou rechtzetten, en om zich dan, als het bestuur zijn beslissing genomen heeft, bij de Raad van State over de miskenning van zijn rechten te gaan beklagen. Er kan dan ook niet besloten worden dat het personeelslid het recht verwerkt heeft om zich voor de Raad van State te beroepen op de miskenning van de redelijke termijnvereiste. In zoverre het personeelslid ter staving van het middel verwijst naar argumentatie die enkel verband houdt met het niet naleven van de redelijke termijn om de definitieve tuchtbeslissing te nemen, is het middel in wezen gericht tegen deze laatste beslissing waartegen de vordering tot nietigverklaring nog hangende is voor de Raad van State, en in die mate niet-ontvankelijk. In de mate dat het personeelslid betoogt dat de redelijke termijn is overschreden blijkt in casu dat de tuchtoverheid niet nodeloos lang heeft getalmd. De omstandigheid dat door de bestreden beslissing de termijn van de voorlopige schorsingen, genomen in het kader van het opsporingsonderzoek en de strafprocedure, feitelijk worden verlengd, is niet van aard om deze termijnen in aanmerking te nemen om de redelijke termijnvereiste van de thans bestreden beslissing te beoordelen. Samenvatting 4 Het onpartijdigheidsbeginsel, voor zover van toepassing op organen van het actief bestuur, waarborgt zowel de persoonlijke onpartijdigheid van de personeelsleden en de leden van bestuurlijke organen die mede een beslissing nemen, als de structurele onpartijdigheid van die personeelsleden en bestuurlijke organen op het vlak van de organisatie van deze organen, het verloop van de procedure en het tot stand komen van hun beslissingen. Het personeelslid beroept zich op de subjectieve partijdigheid van de hogere tuchtoverheid. Subjectieve partijdigheid wordt evenwel niet vermoed en mag slechts worden aangenomen indien precieze feiten of concrete aanwijzingen worden bijgebracht die deze partijdigheid aantonen. Het enkele gegeven dat een collega voor, naar het standpunt van het personeelslid, gelijkaardige feiten, veel milder zou zijn behandeld door het politiecollege, bewijst op zich niet dat de tuchtoverheid zich in de huidige zaak niet onpartijdig zou hebben opgesteld.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!