- Full text
- Journal
- Number 347
- Article
- Brussel (1e k.) nr. 2012/AR/1747, 28 maart 2017
Volume 2017 : 347
Vaderlijke erkenning mogelijk vanaf prilste zwangerschap
Rb. Brussel (22e k.) nr. 00/5546/A, 28 november 2011
Hof van beroep bevestigt veroordeling asbestproducent Eternit
Brussel (1e k.) nr. 2012/AR/1747, 28 maart 2017
Adoptie mogelijk ondanks absoluut huwelijksbeletsel tussen adoptant en ouder
Grondwettelijk Hof nr. 25/2017, 16 februari 2017 (prejudiciële vraag)
[Taaltip] Van de hand gewuifd
Termijn voor huwelijksvoltrekking wordt ambtshalve verlengd bij uitstel
Grondwettelijk Hof nr. 35/2017, 16 maart 2017 (prejudiciële vraag)
Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is niet verplicht prejudiciële vraag te stellen
Burgerlijke partij moet meer opdraaien voor rpv, vindt Grondwettelijk Hof
Grondwettelijk Hof nr. 33/2017, 9 maart 2017 (prejudiciële vraag)
HvJ (1e k.) nr. C-3/16, 15 maart 2017 (Lucio Cesare Aquino / Belgische Staat)
Ombudsvrouw voor de advocatuur stelt eerste jaarverslag voor
‘Fiscaal recht is nooit waardenvrij’ [Interview met Bruno Peeters]
Openbare wetgevingsadviezen: belangrijke stap naar meer transparantie
[Column] Genoeg is genoeg
‘Wij’ en ‘zij’ wordt stilaan de norm in vreemdelingenrecht
Niet de klant, maar de onderneming is Koning
[Column] De Hoge Raad en kleurloze magistraten
Uit liefde voor het strafrecht [Interview met Philip Daeninck]
Dashcams en privacy
Pol. Brussel (Fr.) nr. 15A664, 15 april 2016
Vaderlijke erkenning mogelijk vanaf prilste zwangerschap
Rb. Brussel (22e k.) nr. 00/5546/A, 28 november 2011
Hof van beroep bevestigt veroordeling asbestproducent Eternit
Brussel (1e k.) nr. 2012/AR/1747, 28 maart 2017
Adoptie mogelijk ondanks absoluut huwelijksbeletsel tussen adoptant en ouder
Grondwettelijk Hof nr. 25/2017, 16 februari 2017 (prejudiciële vraag)
[Taaltip] Van de hand gewuifd
Termijn voor huwelijksvoltrekking wordt ambtshalve verlengd bij uitstel
Grondwettelijk Hof nr. 35/2017, 16 maart 2017 (prejudiciële vraag)
Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is niet verplicht prejudiciële vraag te stellen
Burgerlijke partij moet meer opdraaien voor rpv, vindt Grondwettelijk Hof
Grondwettelijk Hof nr. 33/2017, 9 maart 2017 (prejudiciële vraag)
HvJ (1e k.) nr. C-3/16, 15 maart 2017 (Lucio Cesare Aquino / Belgische Staat)
Ombudsvrouw voor de advocatuur stelt eerste jaarverslag voor
‘Fiscaal recht is nooit waardenvrij’ [Interview met Bruno Peeters]
Openbare wetgevingsadviezen: belangrijke stap naar meer transparantie
[Column] Genoeg is genoeg
‘Wij’ en ‘zij’ wordt stilaan de norm in vreemdelingenrecht
Niet de klant, maar de onderneming is Koning
[Column] De Hoge Raad en kleurloze magistraten
Uit liefde voor het strafrecht [Interview met Philip Daeninck]
Dashcams en privacy
Pol. Brussel (Fr.) nr. 15A664, 15 april 2016
Year
2017
Volume
2017
Number
347
Page
2
Language
Dutch
Court
Hof van Beroep - Cour d'Appel, 28/03/2017
Reference
“Brussel (1e k.) nr. 2012/AR/1747, 28 maart 2017”, DJK 2017, nr. 347, 2-3
Recapitulation
Samenvatting 1 De groep Eternit is historisch een multinationale hoofdacteur in de asbestindustrie en het is volstrekt uitgesloten dat een firma van deze omvang die een jarenlange ervaring had in asbestproducten, geen kennis zou hebben gehad van het gevaar dat de blootstelling aan asbest inhield, niet alleen voor de leden van haar personeel (bedrijfsmatige blootstelling) maar ook voor familieleden van deze personeelsleden (paraprofessionele blootstelling) en omwonenden van de betrokken bedrijven (environmentale blootstelling). Vrij vroeg werd de relatie aangekaart tussen mesothelioom en blootstelling aan asbest, louter door het woonachtig zijn in de buurt van asbest verwerkende bedrijven. Eternit was een specialist in de asbestindustrie en was dus geacht professioneel op de hoogte te zijn dat sinds lange jaren de gevaarlijkheid van asbest wereldwijd in het licht werd gesteld. De ontwikkeling van de ruim verspreide wetenschappelijke discussie, die klank kreeg in gezaghebbende publicaties, laat toe te besluiten dat in wetenschappelijke kringen het besef was doorgedrongen (1) dat de blootstelling aan asbest mesothelioom kan veroorzaken, (2) dat dit gevaar bestond voor diegenen die beroepsmatig in aanraking kwamen met asbest maar ook voor zogenoemde thuisbesmetting en voorts (3) dat er serieuze aanwijzingen bestonden voor de verdenking dat asbest ernstige gezondheidsrisico's inhield voor grotere groepen die slechts zijdelings en op meer incidentele basis aan asbest werden blootgesteld. De stelling van appellante dat Eternit het besmettingsrisico van asbest niet kende op het ogenblik dat mevrouw F. besmet werd, kan bijgevolg niet aanvaard worden. De eerste rechter oordeelde terecht dat Eternit, die aldus kennis had van de concrete gevaren verbonden aan blootstelling aan asbest, ook t.a.v. Mevrouw F., veiligheidsmaatregelen had moeten nemen en dat zij precies daarin in gebreke is gebleven. Het bestreden vonnis wordt bijgevolg bevestigd in zover de eerste rechter oordeelde dat Eternit een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek heeft begaan, welke fout in oorzakelijk verband staat met de schade ingevolge de ziekte en het overlijden van mevrouw F. Het tijdschrift «Juristenkrant» 2017, afl. 347, 2 vermeldt verkeerdelijk 29 maart 2017 als datum van het arrest. Samenvatting 2 Appellante stelt terecht dat de eerste rechter ultra petita besliste als hij een vergoeding aan geïntimeerden toekende voor eigen schade, zonder dat zulks eigenlijk gevorderd werd. De vordering werd slechts ingesteld tot vergoeding van de eigen schade in hoofde van mevrouw F. en door huidige geïntimeerden als dusdanig hervat in hun hoedanigheid van erfgenamen. Niets liet de eerste rechter afleiden uit de uitbreiding van eis in de conclusie van geïntimeerden dat zij tevens (morele) schade vorderden die zij persoonlijk wegens het overlijden van hun moeder geleden hadden. Weliswaar verklaren geïntimeerden thans wel bij conclusie in aanleg van hoger beroep hun persoonlijke schade te vorderen maar appellante voert terecht aan dat het om een volstrekt nieuwe vordering gaat. Bij hun eisuitbreiding handelen geïntimeerden in een andere hoedanigheid, deze van rechtstreeks benadeelden zodat aan de voorwaarde voor de toepassing van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek niet is voldaan: het betreft geen uitbreiding van de oorspronkelijke vordering van de eisende partij, mevrouw F, noch van deze van de rechtsopvolgers van mevrouw F. In zover huidige geïntimeerden hun vordering zouden instellen in hoedanigheid van tussenkomende partijen dient het hof vast te stellen dat deze vordering niet voor de eerste maal in hoger beroep kan gebeuren (artikel 812 van het Gerechtelijk Wetboek). Ten slotte is de vordering van geïntimeerden tot vergoeding van de schade die zij persoonlijk geleden hebben naar aanleiding van het overlijden van hun moeder (of grootmoeder) laattijdig ingesteld gelet op de verjaringstermijn van vijf jaar vanaf de dag volgend op de dag waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de (verzwaring van de) schade en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon (artikel 2262bis § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). De schade werd Immers op 3 juli 2000 geleden en de vordering pas bij conclusie van 17 januari 2013 Ingesteld. De vordering van geïntimeerden tot vergoeding van persoonlijke schade is dan ook ontoelaatbaar. Het tijdschrift «Juristenkrant» 2017, afl. 347, 2 vermeldt verkeerdelijk 29 maart 2017 als datum van het arrest. Samenvatting 3 Dat mevrouw F. schade leed ingevolge de ziekte die bij haar in december 1999 ontdekt werd, lijdt geen twijfel. Deze ziekte heeft zich voor het eerst in september 1999 veruitwendigd. Geïntimeerden maken gewag zowel van de dagen dat zij ongemak heeft ondervonden door haar verblijf in een ziekenhuis of ziek thuis is gebleven maar ook van de immense morele schade die voortvloeit uit het feit dat zij het leven zou verliezen door toedoen van appellante en niet zou kunnen genieten van haar normale overlevingsduur met haar kinderen en kleinkinderen. Het kan aanvaard worden dat de morele schade in hoofde van het slachtoffer hoger lag nu zij besefte dat zij aan dezelfde ziekte leed als haar In 1987 overleden man en dat zij dan ook wist dat de ziekte haar fataal zou zijn. Het deskundig onderzoek bevestigt dat mevrouw F. in cachectische staat overleed zodat een specifieke vergoeding voor het quantum doloris kan worden toegekend. Het hof begroot de schade in hoofde van mevrouw F. op: - morele schade: 50 euro per dag hospitalisatie + 30 euro per dag zonder hospitalisatie: 50 euro per dag x 25 dagen + 30 euro per dag x 279 dagen = 1..250 euro + 8.370 euro = totaal 9.620 euro; - pretium doloris gemiddeld 30 euro per dag over de hele periode: 30 euro per dag x 304 dagen = 9.120 euro; - materiële schade, beperkt tot de huishoudelijke ongeschiktheid: 20 euro per dag over de hele periode: 20 euro per dag x 304 dagen = 6.080 euro. De vordering is gegrond tot beloop van 24.820 euro (9.620 + 9.120 + 6.080 euro) te verhogen met de vergoedende interesten vanaf de gemiddelde datum van 3 februari 2000 en de gerechtelijke interesten vanaf datum van huidig arrest, telkens aan de wettelijke interestvoet. Geïntimeerden vorderen zelf een globaal bedrag. De totale som van 24.820 euro plus interesten en kosten komt dan ook aan elk van geïntimeerden toe in verhouding tot hun respectievelijke erfrechten. Het tijdschrift «Juristenkrant» 2017, afl. 347, 2 vermeldt verkeerdelijk 29 maart 2017 als datum van het arrest.
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!