- Full text
- Journal
- Number 423
- Article
- Grondwettelijk Hof nr. 16/2020, 6 februari 2020 (N.T., T.S.)
Volume 2020 : 423
Vrijheid van vakvereniging. Geschonden door de algemeen verbindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten?
Grondwettelijk Hof nr. 155/2019, 24 oktober 2019 (prejudiciële vraag)
Berekening van het basisloon bij een arbeidsongeval
Grondwettelijk Hof nr. 16/2020, 6 februari 2020 (N.T., T.S.)
Spijtoptantenregeling: incoherent, maar grondwetsconform
Antwerpen 7 juni 2018
Bevoegdheid van het bestuursorgaan in een coöperatieve vennootschap
Antwerpen nr. 2018/AR/971, 2 oktober 2019
[Auteursrechtelijke inbreuk en bescherming] Een ster
Vrijheid van vakvereniging. Geschonden door de algemeen verbindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten?
Grondwettelijk Hof nr. 155/2019, 24 oktober 2019 (prejudiciële vraag)
Berekening van het basisloon bij een arbeidsongeval
Grondwettelijk Hof nr. 16/2020, 6 februari 2020 (N.T., T.S.)
Spijtoptantenregeling: incoherent, maar grondwetsconform
Antwerpen 7 juni 2018
Bevoegdheid van het bestuursorgaan in een coöperatieve vennootschap
Antwerpen nr. 2018/AR/971, 2 oktober 2019
[Auteursrechtelijke inbreuk en bescherming] Een ster
Year
2020
Volume
2020
Number
423
Page
447
Language
Dutch
Court
Grondwettelijk Hof - Cour Constitutionnelle - Arbitragehof - Cour d'Arbitrage, 06/02/2020
Reference
S. CAREEL, “Grondwettelijk Hof nr. 16/2020, 6 februari 2020 (N.T., T.S.)”, NJW 2020, nr. 423, 447-454
Recapitulation
Samenvatting 1 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. De eerste grieven slaan op de respectieve rol die de procureur de Konings en de onderzoeksrechter in de uitoefening van de strafvordering vervullen. De bestreden regeling voorziet in een wettelijke grondslag voor het middel van bewijsgaring via spijtoptanten. De bewijsgaring bestaat uit onthullingen, die in ruil voor een toezegging worden gedaan, zoals bepaald in een memorandum. Volgens de parlementaire voorbereiding bevindt het openbaar ministerie zich in de beste positie om na te gaan of het beroep op een spijtoptant in een bepaald onderzoek noodzakelijk is en of de spijtoptant daadwerkelijk nuttige informatie aanlevert. De procureur des Konings kan slechts een beroep doen op die methode indien de overige middelen van het onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan het licht te brengen (artikel 216/1, eerste lid, Sv., zoals ingevoegd bij artikel 4 van de bestreden wet). Hij dient met andere woorden de subsidiariteit van het middel te eerbiedigen. De vaststelling dat de procureur des Konings - binnen de perken van de bestreden regeling - mag bepalen in welke individuele gevallen hij een toezegging verleent, staat hem niet toe het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te miskennen of op willekeurige wijze te beslissen welke personen in aanmerking komen voor de spijtoptantenregeling. De toezegging door het openbaar ministerie dient te worden gemotiveerd en het bevoegde onderzoeks- of vonnisgerecht dient na te gaan of de wettelijke voorwaarden en de proportionaliteit van de toezegging zijn nageleefd (artikel 216/5, § 3, Sv., zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 12). De proportionaliteit slaat op de verhouding tussen het toegekende voordeel, het door de spijtoptant gepleegde misdrijf en het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen (artikel 216/5, § 1, eerste lid, Sv., zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 12). Volgens dezelfde memorie van toelichting valt de voorwaarde van subsidiariteit niet onder de controlebevoegdheid van het bevoegde onderzoeks- of vonnisgerecht. Tot de wettelijke waarborgen behoort in een rechtsstaat evenwel het verbod van willekeur. Het komt om die reden het bevoegde onderzoeks- of vonnisgerecht toe na te gaan of toepassing van de spijtoptantenregeling noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen en of de gelijke behandeling van alle in het onderzoek betrokken personen is nageleefd. De opportuniteit van de toepassing van de spijtoptantenregeling, wanneer aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, behoort daarentegen louter tot de bevoegdheid van het openbaar ministerie. De procureur des Konings kan evenwel geen memorandum afsluiten zonder de voorafgaande instemming van de bevoegde procureurs-generaal, noch zonder het voorafgaande advies van de federale procureur en van de getuigenbeschermingscommissie (artikel 216/2, § 2, Sv., zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 6). Nu een daadwerkelijk rechterlijk toezicht op het memorandum is gewaarborgd en voor het overige niet blijkt dat de bestreden regeling een dwangmaatregel is of een inbreuk pleegt op individuele rechten of vrijheden, mocht de wetgever toestaan dat zij zonder de toestemming van een onderzoeksrechter kan worden toegepast, waarbij van zijn advies een wezenlijke voorwaarde wordt gemaakt. Aldus moet de onderzoeksrechter een betrouwbaarheidscontrole uitvoeren teneinde na te gaan of de spijtoptant werkelijk in staat is nuttige informatie te verstrekken in het kader van het zoeken naar de waarheid. Aldus verleent hij ook een advies over de stand van het onderzoek, en kan hij daarbij vrij de inhoud van het advies bepalen, teneinde het openbaar ministerie volledig in te lichten. Onder het voormelde voorbehoud van interpretatie, zijn de middelen niet gegrond. Samenvatting 2 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. Het middel ten aanzien van het toepassingsgebied van de spijtoptantenregeling is niet gegrond. Krachtens artikel 216/1 Sv. is het middel van bewijsgaring via een spijtoptant enkel inzetbaar wanneer diens onthullingen slaan op misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4 Sv. Die bepaling maakt het onderscheppen van bepaalde communicatiegegevens en gegevens van informaticasystemen mogelijk. Zij somt een groot aantal misdrijven op waarvoor die onderzoeksmaatregel kan worden ingezet. Zelfs indien bepaalde van de opgesomde misdrijven niet onder de strikte omschrijving van « zware en georganiseerde criminaliteit » ressorteren, behoort het tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om het toepassingsgebied van de spijtoptantenregeling vast te stellen. Het opschrift van het hoofdstuk waarin de spijtoptantenregeling in het Wetboek van strafvordering is ondergebracht verwijst niet naar de « zware en georganiseerde criminaliteit ». Uit geen enkel gegeven blijkt dat de vermelding of niet-vermelding van een bepaald misdrijf in de voormelde opsomming kennelijk onredelijk zou zijn. De loutere vaststelling dat een maatregel niet volkomen strookt met het oorspronkelijke opzet van de wetgever kan op zichzelf niet volstaan om tot een ongrondwettigheid te besluiten. Ook de vaststelling dat de regeling van de burgerinfiltratie, zoals bepaald in artikel 47novies/1 Sv., een meer gerichte omschrijving van de beoogde misdrijven bevat en dat de spijtoptantenregeling niet in het opsporingsonderzoek zou kunnen worden toegepast, kan in het licht van de appreciatiebevoegdheid van de wetgever niet volstaan om tot een ongrondwettigheid te besluiten. Samenvatting 3 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. Het memorandum wordt krachtens artikel 216/2, § 5, Sv. opgesteld in drie ondertekende exemplaren. Eén exemplaar is voor de spijtoptant, één exemplaar is voor de procureur des Konings en het derde exemplaar wordt toegevoegd aan het strafdossier van het misdrijf waarvoor de spijtoptant wordt vervolgd. Indien de verklaring van de spijtoptant in verschillende strafdossiers wordt gebruikt, dient in elk van die dossiers een eensluidend verklaard afschrift van het memorandum te worden gevoegd. Bovendien maakt elk proces-verbaal waarin een verklaring van de spijtoptant wordt opgenomen, krachtens artikel 216/4, § 2, tweede lid, Sv. melding van het memorandum.Wanneer de wetgever geen termijn heeft bepaald voor de toevoeging van een eensluidend verklaard afschrift van het memorandum aan het strafdossier, mag redelijkerwijze worden aangenomen dat het exemplaar van het memorandum onmiddellijk in het strafdossier komt. Het niet of laattijdig toevoegen van een eensluidend verklaard afschrift van het memorandum aan het strafdossier kan worden bestraft wegens de schending van het recht op een eerlijk proces, die door het bevoegde onderzoeks- of vonnisgerecht wordt vastgesteld. Het is voor dat onderzoeks- of vonnisgerecht dat de andere inverdenkinggestelden of beklaagden hun recht op tegenspraak kunnen uitoefenen. Dat is het geval wanneer de spijtoptant gelijktijdig met de andere inverdenkinggestelden of beklaagden dan wel afzonderlijk voor de bevoegde rechter wordt gebracht. Onder het voormelde voorbehoud van interpretatie, is het middel ten aanzien van het recht op tegenspraak niet gegrond. Samenvatting 4 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. Het middel ten aanzien van het vermoeden van onschuld is niet gegrond. Krachtens artikel 6, lid 2, EVRM wordt eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet wordt bewezen. Bij de toetsing van het memorandum gaat het onderzoeks- of vonnisgerecht onder meer na of de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 Sv., de spijtoptant, wordt vervolgd en waarop de toezegging slaat, overeenstemmen met de werkelijkheid en met de juridische kwalificatie ervan (artikel 216/5, § 3, Sv., zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 12). Het is pas door de verklaringen die de spijtoptant als gevolg van het akkoord zal afleggen dat dezelfde feiten met andere personen in verband zullen worden gebracht. Het onderzoeks- of vonnisgerecht mag die verklaringen bovendien slechts als bewijs in aanmerking nemen indien zij voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De spijtoptantenregeling doet derhalve geen afbreuk aan het vermoeden van onschuld. Samenvatting 5 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. Het middel ten aanzien van de toezegbare straffen is niet gegrond. Verzoeker voert aan dat artikel 216/5 Sv., ingevoegd bij artikel 12 van de bestreden wet, toestaat dat voor bepaalde misdrijven een onwettige straf wordt opgelegd. Door de eenvoudige schuldigverklaring toe te staan, zou de bepaling bovendien het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schenden. De wetgever heeft met de bestreden bepaling zelf in een uitzondering op de algemene regeling voorzien, zodat geen afbreuk is gedaan aan het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel. De vaststelling van de ernst van een misdrijf en van de zwaarwichtigheid waarmee dat misdrijf kan worden bestraft, behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever. Hij mag oordelen dat het een essentieel onderdeel van een toezegging aan een spijtoptant is, dat de toegezegde straf verschilt van de algemeen geldende straf. De werkstraf en de autonome probatiestraf zijn opgenomen in art. 7 Sw. De nadere bepalingen van het Strafwetboek inzake de werkstraf (artikel 37quinquies) en inzake de autonome probatiestraf (artikel 37octies) sluiten de toepassing van die straffen uit voor bepaalde misdaden en wanbedrijven zonder geweld. Artikel 216/5, § 1, eerste lid, 3°, Sv. kan weliswaar als weinig coherent worden beschouwd ten aanzien van deze artikelen, maar de toezegging aan de spijtoptant van een eenvoudige schuldigverklaring, een werkstraf of een autonome probatiestraf voor misdaden en wanbedrijven zonder geweld of bedreiging, met uitzondering van terroristische misdrijven, leidt niet tot een kennelijk onredelijk verschil in behandeling. Samenvatting 6 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. De herroeping op grond van artikel 216/3 Sv. betreft niet een beoordeling van de wettigheid en proportionaliteit van de toezegging, zoals dat het geval is bij de bekrachtiging of afwijzing van die toezegging, maar een beoordeling van de loyale medewerking van de spijtoptant bij de tenuitvoerlegging van het memorandum. In ieder geval behouden de personen die in de verklaringen van de spijtoptant worden geviseerd de mogelijkheid om de betrouwbaarheid van de spijtoptant en de inhoud en geloofwaardigheid van diens verklaringen voor het bevoegde onderzoeks- of vonnisgerecht te betwisten, zodat niet op discriminerende wijze afbreuk wordt gedaan aan het recht op een eerlijk proces. De rechter kan besluiten dat de verklaring niet betrouwbaar is en dat er geen rekening mee kan worden gehouden bij de bewijswaardering. Hiermee rekening houdend, is het middel ten aanzien van de herroeping van de toezegging niet gegrond. Samenvatting 7 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. Het middel ten aanzien van de verwijzing na herroeping is niet gegrond. Nadat de toezegging wordt afgewezen, wordt de zaak tegen de spijtoptant toegewezen aan een anders samengestelde kamer (artikel 216/5, § 3, derde en vierde lid Sv.). De wetgever achtte het niet wenselijk dat de spijtoptant voor dezelfde rechter wordt gebracht eens de toezegging is afgewezen, teneinde te verhinderen dat de rechter kennis zou hebben van de inhoud van het memorandum en eventuele verklaringen en die de kandidaat-spijtoptant over zichzelf naar aanleiding van het opstellen van het memorandum zou hebben afgelegd, wat het eerlijke verloop van het proces in het gedrang zou brengen. Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen, meer bepaald het recht om te zwijgen en zichzelf niet te beschuldigen, behoort tot de kern van het recht op een eerlijk proces. Dit recht om zichzelf niet te beschuldigen is evenwel niet in het geding ten aanzien van de personen over wie de spijtoptant verklaringen heeft afgelegd. Samenvatting 8 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. Het middel ten aanzien van de vertrouwelijkheid van de stukken is niet gegrond. De spijtoptant legt zijn verklaringen af nadat het memorandum is ondertekend. Krachtens artikel 216/5, § 3, vierde lid Sv. worden het ondertekende memorandum en de documenten die werden opgemaakt en de mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg in het kader van de procedure, alsook alle andere gerelateerde procedurestukken, uit het dossier verwijderd wanneer de rechter het memorandum niet bekrachtigt. Aangezien de spijtoptant geen verklaringen aflegt vooraleer het memorandum is ondertekend, bestaat er geen aanleiding voor de wetgever om in een ruimere bescherming van de vertrouwelijkheid van de stukken te voorzien. Samenvatting 9 Het Hof, onder de in B.7.3 en B.14.2 vermelde voorbehouden van interpretatie en rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.23.3 en B.32.2, verwerpt de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 22 juli 2018 « tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme ». De grieven hebben enkel betrekking op de toepassing van de spijtoptantenregeling in het kader van de uitoefening van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn gericht, artikelen 4, 6, 8 en 12 van de wet. De rechterlijke toetsing bij de bekrachtiging of afwijzing van het memorandum, betreft een beoordeling van de wettigheid en proportionaliteit van de toezegging. De proportionaliteit slaat op de verhouding tussen het toegekende voordeel, het door de spijtoptant gepleegde misdrijf en het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen. Die elementen volstaan om een daadwerkelijke rechterlijke controle uit te oefenen. Krachtens artikel 216/2, § 7, Sv. gaat de spijtoptant binnen de termijn opgelegd in het memorandum over tot het afleggen van zijn verklaringen. Dit dient in principe steeds binnen een korte termijn te gebeuren. Uit het onderzoek van het middel ten aanzien van de vertrouwelijkheid van de stukken is gebleken dat de afgelegde verklaringen uit het dossier worden verwijderd wanneer de rechter het memorandum niet bekrachtigt. De wetgever ging er bijgevolg van uit dat de spijtoptant zijn verklaringen in de regel aflegt tussen de ondertekening van het memorandum en de bekrachtiging ervan. In dat geval bekrachtigt het bevoegde onderzoeks- of vonnisgerecht het memorandum niet wanneer het vaststelt dat de spijtoptant nog geen verklaringen heeft afgelegd of dat de afgelegde verklaringen niet in verhouding staan tot de toezegging. Hiermee rekening houdend, is het middel ten aanzien van de rechterlijke controle niet gegrond.
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!