Volume 2023 : 2
De redelijketermijneis in de rechtspraak van de Raad van State: status questionis en recente tendensen [in het bijzonder in tuchtzaken]
Het optreden van een gemeente voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Het belang van het onderscheid tussen de gemeente en haar college van burgemeester en schepenen
RvS (14e k.) nr. 250.211, 24 maart 2021 (X. / Belgische Staat)
RvS (9e k.) nr. 251.119, 29 juni 2021 (X / de Belgische Staat)
RvS (9e k.) nr. 253.377, 29 maart 2022 (X.)
RvS (10e k.) nr. 253.449, 1 april 2022 (X / het Vlaamse Gewest en de stad A.)
RvS (9e k.) nr. 253.528, 20 april 2022 (X / HR R.)
RvS (14e k.) nr. 253.544, 21 april 2022 (X. / Politiezone X.)
RvS (9e k.) nr. 254.379, 1 september 2022 (D.B. / HR R.)
RvS (10e k.) nr. 253.613, 29 april 2022 (D. / de stad D.)
Cass. (1e k.) AR F.21.0108.N, 21 oktober 2022 (GEMEENTE SCHAARBEEK / DE VLAAMSE RADIO- EN TELEVISIEOMROEPORGANISATIE)
Cass. (1e k.) AR F.21.0092.N, 21 oktober 2022 (N. B. / GEMEENTE HOEILAART)
Rb. West-Vlaanderen (afd. Veurne) (5e k.) nr. 22/001/A, 24 juni 2022
Cass. (1e k.) AR C.21.0319.N, 16 juni 2022 (I. V. D. V., R. V. D. V. / GEMEENTE ZOERSEL)
Klimaatzorg en ‘Woonreservegebieden’: een kwestie van planningstechniek én rechtstechniek
Brussel (corr.) (13e k.) nr. C/188/2023, 7 februari 2023
De redelijketermijneis in de rechtspraak van de Raad van State: status questionis en recente tendensen [in het bijzonder in tuchtzaken]
Het optreden van een gemeente voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Het belang van het onderscheid tussen de gemeente en haar college van burgemeester en schepenen
RvS (14e k.) nr. 250.211, 24 maart 2021 (X. / Belgische Staat)
RvS (9e k.) nr. 251.119, 29 juni 2021 (X / de Belgische Staat)
RvS (9e k.) nr. 253.377, 29 maart 2022 (X.)
RvS (10e k.) nr. 253.449, 1 april 2022 (X / het Vlaamse Gewest en de stad A.)
RvS (9e k.) nr. 253.528, 20 april 2022 (X / HR R.)
RvS (14e k.) nr. 253.544, 21 april 2022 (X. / Politiezone X.)
RvS (9e k.) nr. 254.379, 1 september 2022 (D.B. / HR R.)
RvS (10e k.) nr. 253.613, 29 april 2022 (D. / de stad D.)
Cass. (1e k.) AR F.21.0108.N, 21 oktober 2022 (GEMEENTE SCHAARBEEK / DE VLAAMSE RADIO- EN TELEVISIEOMROEPORGANISATIE)
Cass. (1e k.) AR F.21.0092.N, 21 oktober 2022 (N. B. / GEMEENTE HOEILAART)
Rb. West-Vlaanderen (afd. Veurne) (5e k.) nr. 22/001/A, 24 juni 2022
Cass. (1e k.) AR C.21.0319.N, 16 juni 2022 (I. V. D. V., R. V. D. V. / GEMEENTE ZOERSEL)
Klimaatzorg en ‘Woonreservegebieden’: een kwestie van planningstechniek én rechtstechniek
Brussel (corr.) (13e k.) nr. C/188/2023, 7 februari 2023
Year
2023
Volume
2023
Number
2
Page
81
Language
Dutch
Court
Raad van State - Conseil d’Etat, 24/03/2021
Reference
“RvS (14e k.) nr. 250.211, 24 maart 2021 (X. / Belgische Staat)”, TVGEM 2023, nr. 2, 81-84
Recapitulation
Samenvatting 1 Aan de orde in casu is de vraag of, ondanks de vaststelling dat de in artikel 56 , eerste lid, van de wet van 13 mei 1999 ’houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten’ (hierna: tuchtwet) bepaalde termijn van zes maanden is nageleefd, de hogere tuchtoverheid, door "nodeloos ruim vier maanden" te wachten alvorens de tuchtprocedure op te starten, terwijl zij volgens verzoeker al over alle noodzakelijke gegevens beschikte uiterlijk op 17 november 2016, niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, zodat het beginsel van de redelijke termijn zou zijn geschonden. De rechtspraak liep uiteen over de vraag of het stilzitten van de tuchtoverheid tussen de kennisneming van de feiten en de betekening van het inleidend verslag, ondanks de naleving van de verjaringstermijn van artikel 56 , eerste lid, tuchtwet op zichzelf een schending van het beginsel van de redelijke termijn kon inhouden. In zijn arrest nr. 246.619 van 14 januari 2020, bevestigd in het arrest nr. 247.870 van 23 juni 2020, heeft de Raad van State deze controverse beslecht. Het voorliggende arrest sluit zich voor de voorliggende zaak aan bij deze rechtspraak. De redelijkheid van de duur van een tuchtprocedure moet niet alleen worden beoordeeld aan de hand van de totale duur van de procedure, maar ook aan de hand van de zorgvuldigheid waarmee de tuchtoverheid deze in de tussenliggende fasen heeft gevoerd, in functie van de concrete omstandigheden van de zaak, de aard en de complexiteit van de zaak, het gedrag van verzoeker en dat van de tuchtoverheid. In elke fase van de procedure moet worden nagegaan of er in het licht van deze factoren sprake is van niet-gerechtvaardigde vertraging van de procedure. De politieambtenaar weet krachtens artikel 56 , eerste lid, van de tuchtwet dat tegen hem een tuchtprocedure kan worden ingeleid binnen de zes maanden nadat de tuchtoverheid kennis heeft gekregen van de feiten, en dat na het verstrijken van deze termijn, geen tuchtvordering meer kan worden ingesteld – behalve wanneer het tweede lid van de voornoemde bepaling van toepassing is – waardoor de wetgever aldus zelf de eerbiediging heeft gewaarborgd van het rechtszekerheidsbeginsel, waarvan het beginsel van de redelijke termijn een corollarium is. Wanneer het inleidend verslag binnen de wettelijke termijn is betekend en de tuchtoverheid met de nodige voortvarendheid heeft gehandeld om de tuchtzaak, rekening houdend met de specifieke gegevens ervan, haar beslag te geven, kan haar dus niet worden verweten dat zij het beginsel van de redelijke termijn heeft geschonden op de enkele grond dat zij gedurende de verjaringstermijn die haar voor het (desgevallend) verrichten van haar vooronderzoek en het betekenen van haar inleidend verslag was verleend, gedurende een bepaalde periode erin inactief is geweest. Dit zou anders zijn indien de tuchtoverheid, naast dit tijdelijk stilzitten, in de andere fasen van de tuchtprocedure niet met de nodige voortvarend had opgetreden om de tuchtprocedure af te ronden. In dat geval zou het tijdelijk stilzitten tijdens de betrokken verjaringstermijn van zes maanden in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling of het tijdsverloop tussen de kennisneming van feiten die een tuchtprocedure kunnen rechtvaardigen en de eindbeslissing, als gevolg van het gebrek aan voortvarendheid van de tuchtoverheid, een schending van het beginsel van de redelijke termijn vormde. In casu voert het middel, zoals het in het verzoekschrift is geformuleerd, uitsluitend de schending aan van de redelijketermijneis binnen de wettelijke verjaringstermijn van zes maanden. Het verzoekschrift bevat geen grief over de stappen die zijn ondernomen na de indiening van het inleidend verslag. Hiervoor is vastgesteld dat het inleidend verslag tijdens de wettelijke verjaringstermijn van zes maanden is betekend aan verzoeker. Het feit dat, volgens verzoeker, de hogere tuchtoverheid tijdens de verjaringstermijn van zes maanden "nodeloos vier maanden heeft gewacht alvorens de tuchtprocedure op te starten", kan op zich geen schending van het beginsel van de redelijke termijn opleveren, aangezien verzoeker geen gebrek aan voortvarendheid verwijt met betrekking tot de fasen van de tuchtprocedure na de betekening van het inleidend verslag op 29 maart 2017. In de mate dat verzoeker de schending aanvoert van de redelijketermijnvereiste, is het middel ongegrond. Art. 56 , Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten Samenvatting 2 Bij de toetsing van de strafmaat aan het evenredigheidsbeginsel mag geen rekening worden gehouden met argumenten uit zijn latere veroordeling door het hof van beroep. De beoordeling van de redelijkheid van de staf gebeurt immers ex tunc op grond van de gegevens die voorlagen toen de tuchtoverheid de strafmaat bepaalde. Samenvatting 3 De formelemotiveringsplicht gaat niet zo ver dat de tuchtoverheid uitdrukkelijk moet motiveren waarom geen andere tuchtstraf wordt opgelegd. Een positieve motivering volstaat. Dit houdt in dat de betrokkene in de tuchtbeslissing zelf de motieven moet aantreffen op grond waarvan een bepaalde tuchtstraf wordt opgelegd.
Dear visitor
This page is reserved for Jurisquare members.
If you already are a member, please click the 'Log in' button below. If you would like to become a member, please click the 'Subscribe' button below. You can have access to the largest legal library in Belgium from € 422,57(VAT excl.) onwards!