- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 9
- Artikel
- RvS (alg. verg.) nr. 222.357, 1 februari 2013
Volume 2013 : 9
De gedwongen tussenkomst voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Het concept menselijke waardigheid als motor voor de verdere ontwikkeling van recht en rechtspraktijk
HvJ (Grote Kamer) nr. C-399/11, 26 februari 2013 (Melloni / Ministerio Fiscal)
HvJ (Grote Kamer) nr. C-617/10, 26 februari 2013 (Aklagaren / Akerberg Fransson)
RvS (7e k.) nr. 218.877, 12 april 2012
RvS (9e k.) nr. 221.734, 13 december 2012
RvS (9e k.) nr. 221.770, 17 december 2012
RvS (alg. verg.) nr. 222.142, 18 januari 2013
RvS (9e k.) nr. 222.363, 4 februari 2013
RvS (14e k.) nr. 220.489, 29 augustus 2012
RvS (9e k.) nr. 220.878, 4 oktober 2012
RvS (9e k.) nr. 221.783, 18 december 2012
RvS (12e k.) nr. 221.876, 20 december 2012
RvS (alg. verg.) nr. 222.357, 1 februari 2013
RvS (12e k.) nr. 218.844, 10 april 2012
RvS (10e k.) nr. 220.536, 10 september 2012
RvS (9e k.) nr. 220.609, 17 september 2012
RvS (9e k.) nr. 220.777, 27 september 2012
RvS (9e k.) nr. 220.696, 24 september 2012
RvS (10e k.) nr. 220.545, 10 september 2012
[Adviezen] Afdeling Wetgeving van de Raad van State
De gedwongen tussenkomst voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Het concept menselijke waardigheid als motor voor de verdere ontwikkeling van recht en rechtspraktijk
HvJ (Grote Kamer) nr. C-399/11, 26 februari 2013 (Melloni / Ministerio Fiscal)
HvJ (Grote Kamer) nr. C-617/10, 26 februari 2013 (Aklagaren / Akerberg Fransson)
RvS (7e k.) nr. 218.877, 12 april 2012
RvS (9e k.) nr. 221.734, 13 december 2012
RvS (9e k.) nr. 221.770, 17 december 2012
RvS (alg. verg.) nr. 222.142, 18 januari 2013
RvS (9e k.) nr. 222.363, 4 februari 2013
RvS (14e k.) nr. 220.489, 29 augustus 2012
RvS (9e k.) nr. 220.878, 4 oktober 2012
RvS (9e k.) nr. 221.783, 18 december 2012
RvS (12e k.) nr. 221.876, 20 december 2012
RvS (alg. verg.) nr. 222.357, 1 februari 2013
RvS (12e k.) nr. 218.844, 10 april 2012
RvS (10e k.) nr. 220.536, 10 september 2012
RvS (9e k.) nr. 220.609, 17 september 2012
RvS (9e k.) nr. 220.777, 27 september 2012
RvS (9e k.) nr. 220.696, 24 september 2012
RvS (10e k.) nr. 220.545, 10 september 2012
[Adviezen] Afdeling Wetgeving van de Raad van State
Jaar
2013
Volume
2013
Nummer
9
Pagina
552
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Raad van State - Conseil d’Etat, 01/02/2013
Referentie
“RvS (alg. verg.) nr. 222.357, 1 februari 2013”, TBP 2013, nr. 9, 552-553
Samenvatting
Samenvatting 1 De ontvankelijkheid ratione temporis van het beroep dat rechtstreeks wordt ingesteld tegen het bestek, moet worden onderscheiden van de mogelijkheid, niettegenstaande de afwezigheid van een dergelijk beroep, om nog op ontvankelijke wijze de onregelmatigheden in te roepen die het bestek zouden aantasten, in het kader van een beroep tegen latere beslissingen die in de gunningsprocedure worden genomen. Het onderdeel van het arrest waarin de verzoekster steun wil vinden, betreft slechts dit laatste geval. Voor zover de verzoekster het bestek rechtstreeks wil aanvallen, moet ze dit doen binnen de voorgeschreven termijn van zestig dagen. Het blijkt niet dat die voorwaarde in casu vervuld is en de verzoekster bevestigt het zelfs niet. De exceptie moet dus worden aangenomen. Samenvatting 2 Als inschrijver in het kader van een betwiste overheidsopdracht heeft of had de verzoekster een belang om de opdracht in de wacht te slepen. Bovendien heeft de beweerde schending de verzoekster benadeeld voor zover ze juist tot gevolg heeft gehad dat de opdracht niet aan haar gegund werd maar aan een andere inschrijver. De verzoekster geeft dus blijk van een voldoende belang om deze beslissing om de opdracht aan een derde te gunnen, nietig te verklaren. De omstandigheid dat ondertussen een overeenkomst werd gesloten en dat die overeenkomst zelfs reeds uitgevoerd zou zijn, doet niets af aan dat belang. Het belang bij het beroep tot nietigverklaring van de gunningsbeslissing wordt bijvoorbeeld in principe onafhankelijk beoordeeld van de overeenkomst die erop volgt. Het is eigen aan een beroep tegen een dergelijke, zogenaamd afsplitsbare rechtshandeling, dat ze zonder rechtstreeks gevolg blijft voor de overeenkomst, waarvoor niet de Raad van State maar de gewone rechter bevoegd is. Het feit dat de verzoekster niet getracht heeft via een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid te vermijden dat de overeenkomst zou worden afgesloten en uitgevoerd, verandert er evenmin iets aan. Samenvatting 3 Wanneer een bepaald voordeel, zoals in casu de gunning van een overheidsopdracht, in mededinging wordt gesteld en dit voordeel per slot van rekening uitdrukkelijk aan een van de inschrijvers wordt toegekend, moet uit deze gunning over het algemeen ipso facto en noodzakelijkerwijze blijken dat het voordeel in kwestie niet aan de andere inschrijvers is toegekend. Indien naar aanleiding van het beroep van een niet-gekozen kandidaat de uitdrukkelijke gunningsbeslissing wordt vernietigd, verdwijnt tegelijkertijd de weigering om het voordeel aan de andere inschrijvers toe te kennen, in zoverre het alleen maar kon worden afgeleid uit het bestaan van de gunningsbeslissing. Niettemin heeft de rechtspraak in dergelijke gevallen aanvaard dat een verzoeker, naast de vernietiging van de gunning van de overheidsopdracht aan de concurrent eveneens bijkomend de vernietiging kan vragen en verkrijgen van de impliciete weigering – die voortvloeit uit de gunning – om hem het voordeel in kwestie toe te kennen. De jurisprudentiële techniek van de bijkomende vernietiging van de impliciete weigering is bedoeld om de verzoeker ruimere waarborgen te bezorgen inzake het herstel van de wettigheid waartoe de overheid na een vernietiging moet overgaan. Uiteraard moet deze jurisprudentiële techniek volgens de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State worden voorbehouden voor uitzonderlijke gevallen. Bij uitstek is een dergelijk uitzonderlijk geval dat waarbij de verzoeker in zijn rechtsmiddelen specifiek bewijst dat het aan de derde toegekende voordeel daarentegen aan hemzelf moest worden toegekend. Dat houdt niet noodzakelijk in dat de verzoeker een beroep moet doen op een wettelijke of reglementaire bepaling op basis waarvan hem het voordeel moest worden toegekend. Zelfs wanneer de overheid aanvankelijk over een discretionaire beoordelingsmarge beschikte, is het mogelijk dat in het kader van het beroep tot vernietiging, rekening houdend met alle concrete omstandigheden van de zaak, moet worden aanvaard dat deze overheid niet (meer) wettig kan weigeren het voordeel aan de verzoeker toe te kennen. Andere uitzonderlijke gevallen van dit type zijn a priori niet uit te sluiten, maar hun uitzonderlijke karakter moet in elk geval altijd door de verzoeker overtuigend en relevant zijn beargumenteerd. In deze context kan niet worden aanvaard dat het beroep tegen de impliciete beslissing om een opdracht na een aanbesteding aan de verzoeker niet te gunnen a priori onontvankelijk zou zijn. Minstens moet met het oog op de uitspraak over het bijkomende beroep tegen de impliciete weigering om de opdracht aan de verzoeker te gunnen altijd worden onderzocht of deze zich op een rechtsmiddel beroept dat, gelet op alle elementen waarmee in het kader van het beroep rekening dient te worden gehouden, tot de vaststelling leidt dat de overheid geen andere optie heeft dan de opdracht aan de verzoeker te gunnen. De onderzochte exceptie kan dus een onderzoek van de ingeroepen rechtsmiddelen tegen de beslissing van de impliciete weigering niet in de weg staan. De beoordeling van de exceptie leidt tot het onderzoek van de grond van het geschil en wordt hiermee verward.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!