- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 4
- Artikel
- Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/11-VK, 21 februari 2013
Volume 2013 : 4
Ronde tafel, De ontwikkelingen in de Belgische rechtspraak betreffende de toegang tot de rechter sinds de ratificatie van het Verdrag van Aarhus – Overwegingen voor de toekomst
De vordering tot opheffing van een stakingsbevel prima facie beoordeeld. Of toch niet?
Cass. (1e k.) AR C.10.0669.N, 8 februari 2013 (K.D. / Vlaams Gewest)
Cass. (2e k.) AR P.12.1389.N, 11 juni 2013 (P.P., P.S.L.V. / Gewestelijk Stedenbouwkundig Inspecteur, Milieusteunpunt Huldenberg)
De Eikendael-doctrine moet wijken voor de Aarhusdoctrine
RvS (7e k.) nr. 220.037, 28 juni 2012
RvS (10e k.) nr. 222.251, 25 januari 2013
RvS (10e k.) nr. 222.613, 25 februari 2013
RvS (7e k.) nr. 222.678, 28 februari 2013
RvS (10e k.) nr. 222.715, 4 maart 2013
RvS (10e k.) nr. 223.081, 29 maart 2013
Rb. Gent 17 april 2012
Ord. CJUE (9e ch.) n° C-542/12, 8 mai 2013 (Fidenato)
Grondwettelijk Hof nr. 74/2013, 30 mei 2013 (prejudiciële vraag)
Grondwettelijk Hof nr. 85/2013, 13 juni 2013
Grondwettelijk Hof nr. 91/2013, 13 juni 2013 (prejudiciële vraag)
RvS (7e k.) nr. 222.219, 24 januari 2013
RvS (7e k.) nr. 221.957, 10 januari 2013
RvS (7e k.) nr. 222.337, 31 januari 2013
RvS (10e k.) nr. 222.376, 5 februari 2013
RvS (7e k.) nr. 222.475, 14 februari 2013
RvS (7e k.) nr. 222.500, 14 februari 2013
RvS (7e k.) nr. 223.043, 28 maart 2013
RvS (10e k.) nr. 222.919, 19 maart 2013
RvS (7e k.) nr. 223.045, 28 maart 2013
RvS (10e k.) nr. 223.318, 29 april 2013
Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/11-VK, 21 februari 2013
Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/17-VK, 7 maart 2013
Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/30-VK, 9 april 2013
Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/40-VK, 25 april 2013
Raad Vergunningsbetwistingen nr. A/2013/0017, 16 januari 2013
Ronde tafel, De ontwikkelingen in de Belgische rechtspraak betreffende de toegang tot de rechter sinds de ratificatie van het Verdrag van Aarhus – Overwegingen voor de toekomst
De vordering tot opheffing van een stakingsbevel prima facie beoordeeld. Of toch niet?
Cass. (1e k.) AR C.10.0669.N, 8 februari 2013 (K.D. / Vlaams Gewest)
Cass. (2e k.) AR P.12.1389.N, 11 juni 2013 (P.P., P.S.L.V. / Gewestelijk Stedenbouwkundig Inspecteur, Milieusteunpunt Huldenberg)
De Eikendael-doctrine moet wijken voor de Aarhusdoctrine
RvS (7e k.) nr. 220.037, 28 juni 2012
RvS (10e k.) nr. 222.251, 25 januari 2013
RvS (10e k.) nr. 222.613, 25 februari 2013
RvS (7e k.) nr. 222.678, 28 februari 2013
RvS (10e k.) nr. 222.715, 4 maart 2013
RvS (10e k.) nr. 223.081, 29 maart 2013
Rb. Gent 17 april 2012
Ord. CJUE (9e ch.) n° C-542/12, 8 mai 2013 (Fidenato)
Grondwettelijk Hof nr. 74/2013, 30 mei 2013 (prejudiciële vraag)
Grondwettelijk Hof nr. 85/2013, 13 juni 2013
Grondwettelijk Hof nr. 91/2013, 13 juni 2013 (prejudiciële vraag)
RvS (7e k.) nr. 222.219, 24 januari 2013
RvS (7e k.) nr. 221.957, 10 januari 2013
RvS (7e k.) nr. 222.337, 31 januari 2013
RvS (10e k.) nr. 222.376, 5 februari 2013
RvS (7e k.) nr. 222.475, 14 februari 2013
RvS (7e k.) nr. 222.500, 14 februari 2013
RvS (7e k.) nr. 223.043, 28 maart 2013
RvS (10e k.) nr. 222.919, 19 maart 2013
RvS (7e k.) nr. 223.045, 28 maart 2013
RvS (10e k.) nr. 223.318, 29 april 2013
Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/11-VK, 21 februari 2013
Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/17-VK, 7 maart 2013
Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/30-VK, 9 april 2013
Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/40-VK, 25 april 2013
Raad Vergunningsbetwistingen nr. A/2013/0017, 16 januari 2013
Jaar
2013
Volume
2013
Nummer
4
Pagina
442
Taal
Nederlands
Rechtscollege
Milieuhandhavingscollege, 21/02/2013
Referentie
“Milieuhandhavingscollege nr. MHHC-13/11-VK, 21 februari 2013”, TMILRE 2013, nr. 4, 442-445
Samenvatting
Samenvatting 1 Luidens artikel 16.4.4 DABM moet de gewestelijke entiteit er bij het opleggen van een bestuurlijke geldboete voor zorgen dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de bestuurlijke geldboete ten grondslag liggen en de boete die op grond van die feiten wordt opgelegd. Artikel 16.4.29 DABM preciseert dat wanneer de gewestelijke entiteit een bestuurlijke geldboete oplegt de hoogte ervan wordt afgestemd op de ernst van het milieumisdrijf en dat tevens rekening wordt gehouden met de frequentie waarmee en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder het milieumisdrijf heeft gepleegd of beëindigd. Van een mogelijke schending van de artikelen 16.4.4 juncto 16.4.29 DABM kan alleen dan sprake zijn indien de gewestelijke entiteit op kennelijk onevenredige of onredelijke wijze toepassing heeft gemaakt van de waarderingscriteria die in deze artikelen zijn bepaald. De onderzoeken en investeringen die de verzoekende partij deed om verdere normoverschrijdingen te voorkomen, werden in rekening gebracht in de bestreden beslissing. De inspanningen van de verzoekende partij om tot naleving van de lozingsvoorwaarden te komen, kunnen dan ook geen aanleiding geven tot tot een verdere vermindering van de geldboete. Bij een ‘batchgewijze’ productiemethode kan het afvalwater een sterk fluctuerende samenstelling hebben. Echter, zoals de verzoekende partij ook zelf aangeeft in haar memorie van wederantwoord, situeren deze fluctuaties zich vóór de afvalwaterzuiveringsinstallatie waarin het bedrijfsafvalwater voorafgaand aan lozing wordt behandeld. De verzoekende partij dient er steeds zelf voor te zorgen dat het geloosde afvalwater na deze zuivering wél aan de lozingsnormen voldoet. Het is in dat opzicht dan ook niet kennelijk onredelijk dat bij de beoordeling van het op te leggen boetebedrag de batchgewijze productie niet in rekening is gebracht als een verzachtende omstandigheid. In casu is er geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Samenvatting 2 Toegepast op de bevoegdheid tot bestuurlijke beboeting op grond van artikel 16.4.25 DABM juncto artikel 16.4.27, tweede lid, DABM, die de gewestelijke entiteit de beslissingsvrijheid geeft om het bedrag van de boete vast te leggen tussen minimum 0 euro en maximum 250.000 euro, te vermeerderen met de opdeciemen die van toepassing zijn voor de strafrechtelijke geldboeten, brengt de verplichting tot een afdoende motivering mee dat ieder besluit dat tot het opleggen van een boete overgaat niet enkel de keuze voor beboeting maar ook het bedrag van de boete naar behoren zou motiveren. (Art. 3 wet motivering bestuurshandelingen). De bestreden beslissing motiveert het boetebedrag naar behoren. Zowel de juridische grondslag als de feitelijke overwegingen waarop dit bedrag is gesteund, worden vermeld. De bestreden beslissing gaat concreet in op de elementen die in aanmerking zijn genomen om de ernst van de feiten, de frequentie ervan, en de omstandigheden waarin zij gebeurden te beoordelen. Samenvatting 3 Zowel de kennisgevingstermijn bepaald in artikel 16.4.36, §1, DABM als de beslissingstermijn voorzien in artikel 16.4.37, eerste lid, DABM termijnen zijn van orde waarvan de schending als dusdanig niet tot de nietigheid van de bestreden beboetingsbeslissing kan leiden. Het standpunt als zou de schending van de kennisgevingstermijn bepaald in artikel 16.4.36, §1, DABM brengt geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel met zich mee aangezien het berust op een foutieve lezing van de betrokken bepaling. Zoals de verwerende partij terecht opmerkt, betreft deze termijn niet de kennisgeving van het principe dat een geldboete wordt opgelegd, waarvan het bedrag nog nader te bepalen valt, maar enkel de kennisgeving van het voornemen om een boete op te leggen, voornemen dat desgevallend ten einde de procedure kan leiden tot de beslissing geen boete op te leggen. Bovendien wordt de rechtszekerheid dienaangaande strikt gewaarborgd door een andere bepaling, artikel 16.4.30 DABM, die een termijn voorziet van vijf jaar na de vaststelling van de feiten alvorens de bevoegdheid van de gewestelijke entiteit tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete komt te vervallen. De schending van het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel dat als uitbreiding van de schending van het rechtszekerheidsbeginsel wordt aangevoerd, betreft in wezen een kritiek op het werk van de decreetgever, geen bezwaar betreffende de legaliteit van de bestreden beslissing. De procedures betreffende de behandeling door het parket, enerzijds, en de behandeling door de gewestelijke entiteit, anderzijds, vormen "geen vergelijkbare categorieën"?. Het Milieuhandhavingscollege is niet bevoegd om de decretale bepalingen te toetsen aan de Grondwet. Opdat de schending van de redelijke termijn (art. 16.4.37, eerste lid DABM) op ontvankelijke wijze kan worden voorgedragen en derhalve tot vernietiging van de bestreden beslissing kan leiden, dient de verzoekende partij, zoals zij dit in casu overigens zelf opmerkt, aan te tonen, minstens redelijk aanneembaar te maken, dat zij getuigt van het rechtens vereiste belang. Het staat meer bepaald aan deze partij om minstens redelijkerwijze aanneembaar te maken dat zij in concreto is benadeeld door de vertraging bij het nemen van de bestreden beboetingsbeslissing. In het voorliggende beroep reikt de verzoekende partij de elementen niet aan die het naar eis van recht mogelijk maken te besluiten dat zij over het vereiste belang beschikt. De vertraging in de besluitvorming blijkt geen rechtsonzekerheid te hebben meegebracht waardoor de verzoekende partij moreel zou zijn benadeeld.
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!